back menu

Overhandiging onderzoek Kinderopvanginstellingen aan DNA

31-10-2013

De Nationale Assemblée heeft het recht en de plicht om onderzoek te doen naar relevante vraagstukken die de samenleving bezig houden. Op grond hiervan is in samenwerking met UNICEF (The United Nations Children's Fund) nationaal een onderzoek gedaan naar de situatie van kinderopvanginstellingen. De resultaten van dit onderzoek moeten een leidraad zijn voor de discussies die in het parlement gevoerd zullen worden tijdens de behandeling van de ontwerpwet opvanginstellingen. Lees verder de samenvatting van het onderzoek.   

 

Samenvatting

De Nationale Assemblee heeft, vanuit haar wetgevende, adviserende en controlerende taken, het initiatief genomen om onderzoek te laten verrichten naar de actuele begin situatie in kinderopvanginstellingen, zowel kinderdagopvang als de residentiële instellingen. De data zullen niet alleen moeten bijdragen aan het vergroten van het inzicht in de situatie van kinderen maar ook door de DNA worden gebruikt als instrument om de implementatie van relevante wetgeving en het daaraan gerelateerd overheidsbeleid te ondersteunen en te monitoren.

Bij de data verzameling zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve data verzameld met uiteenlopende instrumenten, te weten: een semigestructureerde vragenlijst voor alle kinderopvanginstellingen, een aparte additionele semigestructureerde vragenlijst voor residentiële kinderopvanginstellingen, een lijst met observatie vragen voor alle instellingen, een registratie lijst voor alle personeelsleden, en een registratielijst voor alle kinderen in de residentiële opvang, waarbij informatie is verzameld over een aantal basiskenmerken van de opgevangen kinderen. De onderzochte thema’s zijn: Organisatie management en structuur, beschikbare hulpbronnen (financiële en menselijke), gezondheid en veiligheid van kinderen, fysieke omgeving, capaciteit van personeel en staf, beleid en procedures, relatie met kinderen en hun families, onderwijsprogramma: pedagogische aspecten,leerontwikkeling, en continuïteit van zorg.

De groep van respondenten bestond behalve uit leidinggevenden van kinderopvanginstellingen ook uit sleutelinformanten. Conform de concept wet is data verzameld over kinderen ( 0 tot 18 jaar) en voor een deel over jeugdigen (18-25 jaar). Het onderzoek is landelijk uitgevoerd, met uitzondering van het district Sipaliwini, waar wel data is verzameld onder leidinggevenden, maar geen observatie heeft kunnen plaatsvinden.

Bij het identificeren van geregistreerde en niet geregistreerde opvanginstellingen is gebruik gemaakt van databestanden van zowel ministeries als particulieren, alsook directe opsporing in het veld. Tijdens het veldwerk bleek dat bestaande bestanden van opvanginstellingen voor een groot deel niet meer in overeenstemming waren met de actuele praktijk. Met het onderzoek is dus ook een recente inventarisatie van alle opvanginstellingen beschikbaar gekomen.

Er is van 216 instellingen informatie verzameld, namelijk 164 dagopvanginstellingen en 52 residentiële kinderopvanginstellingen. Het overgrote deel van de dagopvang instellingen, 85%, is gevestigd in Paramaribo en Wanica. De meeste opvanginstellingen zijn crèches, veelal in combinatie met naschoolse opvang. Er zijn 101 peuterscholen aangetroffen, waarvan het overgrote deel, 85%, gesitueerd is in Paramaribo en Wanica. Een aparte en kleine categorie wordt gevormd door 3 dagopvang instellingen voor kinderen met een beperking, die speciaal zijn ingesteld op zorg voor deze specifieke groep kinderen. In een klein aantal reguliere dagopvang verblijven zijn ook enkele kinderen met een geestelijke – of lichamelijke beperking aangetroffen, weliswaar zonder de beschikbaarheid van specialistische zorg.

Wat de residentiële opvang betreft is 65% gevestigd in Paramaribo, voor een gelijk aandeel, 8%, in drie andere districten, namelijk Wanica, Para en Nickerie. Daarnaast telt ook het district Commewijne 3 residentiële instellingen. In Marowijne en Saramacca zijn 2 instellingen aangetroffen. De districten Brokopondo, Coronie en Sipaliwini hebben geen residentiële instellingen.

In de 164 dagopvanginstellingen is een totaal kinderen van 6.773 gerapporteerd op een totaal van 871 kinderwerkers. In het onderzoek was het niet mogelijk de beschikbaarheid van kinderwerkers per leeftijdsgroep te meten omdat in de praktijk van het overgrote deel van de instellingen dit strikte onderscheid niet maakt. Doorgaans zijn de kinderwerkers beschikbaar voor alle aanwezige kinderen, zonder onderscheid naar leeftijdsgroep. In Paramaribo loopt het aantal kinderen per instelling uiteen van 5 kinderen tot 210 kinderen, en in Wanica van 12 tot 159 kinderen per dagverblijf.

Ten tijde van het onderzoek bedroeg het aantal kinderen in een totaal van 52 onderzochte residentiële instellingen: 1.600, waarvan 839 jongens en 761 meisjes. Het aantal kinderen is het kleinst in de 7 tehuizen voor kinderen met een beperking (KmeB), waar 159 kinderen zijn gerapporteerd, te weten 82 jongens en 77 meisjes. De meeste kinderen wonen in 31 kindertehuizen. Hier bedraagt het totaal aantal opgevangen kinderen: 761, waarvan 396 jongens en 365 meisjes. De 14 schoolinternaten hebben een totaal aantal kinderen opgevangen van 680, waarvan 361 jongens en 319 meisjes. Vermeldenswaard is dat van de schoolinternaten er vier instellingen uitsluitend meisjes opvangen, terwijl vier instellingen uitsluitend jongens opvangen.

De resultaten van de kinderdagopvanginstellingen en residentiële instellingen zijn in aparte hoofdstukken behandeld. Deze scheiding is belangrijk vanwege de grote verschillen in doelgroepen en functioneren van deze instellingen. De resultaten van de residentiële instellingen zijn gedifferentieerd naar drie grote categorieën, namelijk: 1. De kindertehuizen, 2. De tehuizen voor kinderen met een beperking (KmeB) en 3. De schoolinternaten. Het simpelweg samenvoegen van alle instellingen zou een sterk vertekend beeld opleveren.

De meeste dagopvang instellingen zijn crèches, met opvang van kinderen in de leeftijd 0-4 jaar, de niet schoolgaande leeftijd. De leeftijdsgroepen van kinderen in residentiële instellingen variëren. Het aandeel van residentiële instellingen met kinderen onder de vier jaar is relatief klein. In ongeveer driekwart, 75%, van de instellingen zijn de kinderen in de leeftijdsgroep 9 jaar en ouder. 10-20% van de instellingen heeft vooral kinderen in de leeftijdsgroep 0-4 jaar, de niet schoolgaande leeftijd.

Het overgrote deel, 69%, van de kinderdagopvang instellingen behoort tot de categorie ‘Eenmanszaken’ , terwijl bij residentiële instellingen het overgrote deel, 73%, als stichting is opgezet. Het management van het overgrote deel van de kinderdagopvang, 85% is in handen van particulieren. In de dagopvang heeft de overheid nog enige bemoeienis, gelet op de overheidscrèches (6%) en het daarbij horend management. In slechts 10 dagopvanginstellingen is het management in handen van een religieuze gemeente.

De residentiële opvang wordt vooral geleid door religieuze gemeenten (55%), en voor een kleiner deel door particulieren (41%). Op twee schoolinternaten na, is de overheid niet betrokken in het management van de residentiële instellingen. Ongeveer tweederde van de dagopvang, 64%, maakt deel uit van een privé woonhuis. De kwaliteit van deze privé woonsituatie is zeer uiteenlopend van adequaat tot zeer slecht. In een deel van deze dagopvang verblijven laat de accommodatie heel veel te wensen over. Van de 52 residentiële instellingen, beschikken 45 over accommodatie welke uitsluitend wordt gebruikt voor de kinderopvang. In een relatief klein aantal gevallen, in 7 tehuizen, worden kinderen opgevangen in een accommodatie die tevens als particulier woonhuis dient.

Voor 94% van de dagopvangverblijven is de bijdrage van ouders de belangrijkste inkomstenbron. Bij de residentiële instellingen is er variatie in de belangrijkste inkomstenbron. Een groot deel van de instellingen is afhankelijk van overheidssubsidie, nationale privé donoren, en/of buitenlandse donoren. De meeste kindertehuizen, 32%, noemen de overheid als belangrijkste inkomstenbron. Alle instellingen noemen ook inkomsten in natura, in het bijzonder van nationale privé donoren.

Hoewel de meeste instellingen er een administratie van kinderen gegevens erop na houden, is de kwaliteit heel uiteenlopend en over het algemeen zeer onvolledig. In ongeveer 12% van de dagopvang en residentiële opvang zijn kinderdossiers geheel afwezig. Relatief weinig instellingen houden er een personeels administratie op na, terwijl ook jaarverslagen, en daarbij horende financiële verslagen veelal ontbreken. Het aandeel van dagopvanginstellingen dat accountverslagen en/of beleidsdocumenten/plannen rapporteert is heel klein. Ook in de groep van residentiële instellingen zijn beleidsplannen niet gangbaar. Slechts 24% heeft de beschikking over een beleidsplan.

Hoewel een groot deel van de leiding van de instellingen eerder heeft gehoord over ECD standaarden, en de ‘Wet Opvanginstellingen’ blijkt dat het overgrote deel van de kinderwerkers en staf in de opvanginstellingen nooit eerder een training heeft ontvangen op dit gebied. Waar er training is aangeboden in de afgelopen jaren zijn het vooral leidinggevenden die hieraan hebben deelgenomen. Vooralsnog zijn kinderwerkers zelf nog nauwelijks tot niet getraind, ongeacht het type instelling.

Het overgrote deel van de huidige kinderwerkers voldoet niet of nauwelijks aan de opleidingvereisten, zoals vastgesteld in de concept wet. Het aandeel van leidinggevenden met minimaal een HBO opleiding is zeer gering. De meeste werkers hebben het Voortgezet Onderwijs voor Junioren (VOJ) bezocht (wel of niet afgerond), terwijl een klein deel een middelbare beroepsgerichte onderwijsopleiding heeft gevolgd. In de dagopvang heeft ongeveer de helft van de werkers een of andere opleiding of cursus gevolgd tot crèche- en of peuter leidster bij opleidingsinstanties als ‘Klimop’, ‘TANA’ of ‘BOOG’.

Voor indiensttreding van personeel worden er in een groot deel van de instellingen geen specifieke voorwaarden gesteld wat betreft goed gedrag of gezondheid van de werknemer. Een op de vier dagopvang verblijven en 1 op de vijf residentiële instellingen vraagt geen enkele verklaring. Een heel klein deel van de dagverblijven eist een verklaring van ‘Goed gedrag’, tegenover 36% van de residentiële instellingen. In ongeveer de helft van de instellingen moeten de werknemers zich wel onderwerpen aan een medische keuring. De arbeidsomstandigheden voor personeel/kinderwerkers in de kinderopvang laten veel te wensen over. De lonen zijn laag en in veel instellingen zijn ook de secundaire arbeidsvoorwaarden slecht. Zorgwekkend is dat in 54% van de verblijven het personeel helemaal niet verzekerd is, niet tegen ongevallen en ook niet tegen ziektekosten.

Bij de meeste instellingen bestaat er grote behoefte aan regelmatig advies en begeleiding. Helaas is deze ondersteuning voor de meeste instellingen niet beschikbaar. 37% van de dagopvangverblijven en 41% van de residentiële instellingen heeft nooit regelmatig advies of begeleiding ontvangen. Ook voor kinderen met gedragsproblemen en/of andere stoornissen zijn er nauwelijks gedragsdeskundigen beschikbaar.

Uit de observaties blijkt dat het behoorlijk schort aan voorzieningen die de gezondheid en veiligheid van de kinderen in de opvang moeten garanderen. Zo blijkt onder andere dat een aantal basis preventieve en eerste hulp voorzieningen in een groot deel van de instellingen ontbreken: EHBO kit, EHBO opgeleid personeel, ontbreken van brandblusapparaten, rookmelders, klamboes (voor babybedjes), beveiligde ramen, stopcontacten, etc. Ook de accommodaties waar kinderen worden opgevangen, zowel in de dag- als residentiële opvang, laten veel tekortkomingen zien, als gevolg van achterstallig onderhoud. Er zijn een aantal dagverblijven waar kinderen worden opvangen in geïmproviseerde ruimtes, zoals garages, balkons, met minimale voorzieningen. Ook in de algemene fysieke omgeving (erf) laat de hygiëne in veel gevallen veel te wensen over.

Bij het verzamelen van data over de residentiële instellingen is bijzondere aandacht gegeven aan kinderen in kindertehuizen omdat het deze groep is die adequate ouderlijke zorg ontbeert. Een verontrustende bevinding is dat problematische gezinssituaties die nauw verband houden met armoede en gebrek aan basisvoorzieningen, zoals huisvesting en sociale beschermingsprogramma’s, door twee derde van de kindertehuizen als belangrijkste reden wordt genoemd voor plaatsing van kinderen. De meeste kinderen zijn niet in tehuizen omdat ze geen ouders hebben, maar omdat ouders vanwege structurele barrières de zorg niet adequaat kunnen uitvoeren. Naast armoede gerelateerde redenen vormen ook seksueel misbruik en andere vormen van kindermishandeling belangrijke redenen voor uithuisplaatsing. Voorts blijkt dat kinderen op jonge leeftijd (0-4jaar) al in kindertehuizen worden geplaatst, terwijl in veel tehuizen de meeste kinderen langer dan vijf jaar verblijven met relatief weinig kans op uitstroming. Voorts is er slechts in een klein aantal tehuizen regelmatige behandeling en begeleiding beschikbaar voor kinderen met een problematische achtergrond. Als kinderen het tehuis verlaten is er nauwelijks nazorg en begeleiding. Zowel vanuit de overheid als de instellingen zelf ontbreekt het aan systematische monitoring van uit huis geplaatste kinderen, met als gevolg dat kinderen worden ‘vergeten’ in de tehuizen.

Als kinderen wel de tehuizen verlaten ontbreekt het veelal aan gerichte nazorg en begeleiding, wat onder andere blijkt uit de bevinding dat veel instellingen weinig tot geen informatie hebben over hoe de kinderen die de tehuizen verlaten uiteindelijk terechtkomen.

Meer nieuws