Algemene Kinderbijslagregeling 1973


<< Terug naar overzicht

RESOLUTIE van 27 juni 1973 No.6245, nopens vaststelling van een regeling voor algemene kinderbijslag (Algemene Kinderbijslagregeling 1973)(G.B. 1973 No. 107), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijziging bij S.B. 1982 No. 99.

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Sociale Zaken;

b. belanghebbende: de Surinamer, tevens ingezetene zijnde, die de ouderlijke macht of voogdij uitoefent over zijn kinderen, als in artikel 2 lid 1 bedoeld;

c. kinderbijslag: de geldelijke uitkering, die uitsluitend of mede ten behoeve van de kinderen, waarvoor aanspraak kan worden gemaakt, wordt verstrekt;

d. formulier: het voor kinderbijslag bestemd formulier, als in artikel 3 lid 2 bedoeld;

e. bureau: het bureau, als in artikel 5 lid 1 bedoeld.

Artikel 2

1. Kinderbijslag wordt aan de belanghebbende verleend voor zijn kinderen, die:

a. de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt;

b. geen bezoldigde betrekking bekleden;

c. niet gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest;

2. Met inachtneming van het in het vorige lid bepaalde, komen voor kinderbijslag in aanmerking:

a. de wettige, gewettigde en geadopteerde kinderen van de belanghebbende;

b. de wettelijk erkende kinderen van de mannelijke belanghebbende;

c. de natuurlijke kinderen van de vrouwelijke belanghebbende;

3. De kinderbijslag kan, na goedkeuring van de Ministers ook worden verleend:

a. voor aangehuwde of pleegkinderen van de belanghebbende, voor zover zij aan de in het eerste lid gestelde vereisten voldoen, die in overwegende mate door hem worden verzorgd en opgevoed.

b. in bijzondere gevallen, waarin deze regeling niet voorziet.

Artikel 3

1. Aan de belanghebbende wordt, op zijn verzoek, kinderbijslag verleend.

2. Te dien einde is de belanghebbende verplicht, voor een juiste beoordeling daarvan, opgave van de te zijnen laste zijnde kinderen op het formulier te doen, met vermelding van alle nodige gegevens.

3. Door of namens de Minister worden de plaatsen en de tijden aangegeven, alwaar en waarop het formulier, na behoorlijk ingevuld en ondertekend te zijn, moet worden ingediend.

4. Het model van het formulier wordt door de Minister vastgesteld en in het Advertentieblad van de Republiek Suriname geplaatst.

Artikel 4

1. Nadat de verstrekte gegevens door of vanwege de Minister van Binnenlandse Zaken op hun juistheid zijn gecontroleerd, wordt door of namens de Minister een beslissing genomen. 2. Van de beslissing wordt schriftelijk mededeling aan de verzoeker gedaan.

Artikel 5

1. Indien op het verzoek gunstig wordt beslist, wendt de belanghebbende zich tot het daartoe aangewezen bureau, waarbij hem door of vanwege de Minister de verplichting tot medebrenging van 2 pasfoto's kan worden opgelegd.

2. Indien op het verzoek afwijzend wordt beslist, worden de redenen, desgewenst, schriftelijk of mondeling, aan de verzoeker medegedeeld.

Artikel 6

1. Op het bureau worden aan de belanghebbende verstrekt:

a. een legitimatiebewijs, waarop voorkomen: de naam en voornamen, het volgnummer en codenummer van de belanghebbende, en andere voor de administratie benodigde gegevens, benevens een pasfoto, indien medebrenging daarvan verplicht is gesteld;

b. een betaalcheque voor elke resterende kalendermaand van het jaar, waarin het verzoek is gedaan.

2. Tevens wordt hem mededeling gedaan van de plaats, de datum en de tijd, alwaar en waarop de betaling zal geschieden.

3. Onverminderd het in lid 1 onder b. bepaalde, ontvangt de belanghebbende aan het begin van ieder jaar een boekje, inhoudende 12 betaalcheques.

Artikel 7

1. Kinderbijslag wordt aan de belanghebbende, tegen afgifte van betaalcheques en onder overlegging van het in artikel 8 lid 1 onder a. bedoelde legitimatiebewijs, telkens per kwartaal uitbetaald.

2. De uitbetaling aan een gemachtigde geschiedt slechts, indien deze zich legitimeert, onder overlegging van de machtiging, tegen afgifte van betaalcheques.

3. De uitbetaling geschiedt op de aangegeven plaats, datum en tijd; in geval van verhuizing, welke tijdig ter kennis van het bureau dient te worden gebracht, zal uitbetaling slechts na vaststelling van nadere plaats, datum en tijd kunnen geschieden.

Artikel 8

1. Onverminderd het in artikel 7 bepaalde wordt de kinderbijslag niet aan belanghebbende uitbetaald, indien:

a. de belanghebbende bij rechterlijk vonnis van de ouderlijke macht is ontheven of ontzet;

b. na een vonnis van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, een ander dan de belanghebbende met de voogdij of ouderlijke macht wordt belast.

2. In de gevallen, als in het vorige lid bedoeld zal de uitbetaling geschieden aan de persoon, die krachtens rechterlijk vonnis met de ouderlijke macht of voogdij wordt belast.

Artikel 9

1. Voor éénzelfde kind zal tegelijkertijd niet aan meer dan één persoon kinderbijslag worden uitbetaald.

2. Indien op de voet van deze regeling voor éénzelfde kind door meer dan één persoon aanspraak wordt gemaakt, zal de kinderbijslag - behoudens het in artikel 8 bepaalde - aan degene, te wiens laste in overwegende mate de verzorging en opvoeding van het kind komen, worden uitbetaald.

Artikel 10-1

1. De kinderbijslag wordt jaarlijks vastgesteld naar het kindertal op 1 januari van het jaar, waarop de verlening betrekking heeft, en geldt voor de duur van dat jaar, onafhankelijk van in dat jaar eventueel plaatsvindende wijzigingen in het kindertal.

2. De aanspraak op kinderbijslag vangt aan op de eerste dag van de maand, volgende op die, waarin het verzoek, als in artikel 3 lid 1 bedoeld, is gedaan, indien daarop gunstig is beslist.

3. De kinderbijslag bedraagt f 8,- (ACHT GULDEN) per maand voor ieder kind, tot een maximum van 4 (VIER) kinderen.

4. Het vast bedrag voor ieder kind zal worden afgeleid van het hoogste bedrag per kind van de kinderbijslagregeling voor ambtenaren.

Artikel 11

1. De aanspraak op kinderbijslag eindigt, wanneer het kind:

a. een eigen inkomen heeft;

b. in het huwelijk treedt;

c. Suriname metterwoon verlaat;

d. komt te overlijden.

2. In het in lid 1 onder c. bedoelde geval kan het verzoek, als in artikel 3 lid 1 bedoeld, worden herhaald, indien het kind metterwoon naar Suriname terugkeert. 1 Gew. bij S.B. 1982 no. 99.

Artikel 12

1. Indien de in artikel 11 lid 1 bedoelde omstandigheden zich voordoen, moeten deze door de belanghebbende terstond aan het Bureau worden doorgegeven.

2. Indien de in het vorige lid bedoelde omstandigheden ter kennis van de Minister van Binnenlandse Zaken zijn gebracht, doet deze daarvan terstond mededeling aan de Minister.

Artikel 13

1. Kinderbijslag is onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of enige andere vorm van overdracht.

2. Beslag op kinderbijslag is niet mogelijk.

Artikel 14

1. Indien blijkt, dat op grond van opzettelijk verstrekte onjuiste of onvolledige gegevens kinderbijslag is verleend, wordt deze onmiddellijk ingetrokken en vindt er terugvordering plaats.

2. De toepasselijkheid van strafrechtelijke bepalingen blijft onverminderd.

Artikel 15

1. Deze regeling is niet van toepassing op landsdienaren in de zin van de Personeelswet en op het personeel, dat aan door het Land gesubsidiëerde inrichtingen van onderwijs werkzaam is.

2. Voorts is deze regeling niet van toepassing op personen, die op grond van een dienstbetrekking kinderbijslag genieten, uit welken hoofde en in welke vorm dan ook.

Artikel 16-2

1. Onverminderd het in artikel 12 lid 1 bepaalde, wordt voor de eerste maal de kinderbijslag naar het kindertal op 1 juli 1973 berekend.

2. Nadere voorschriften met betrekking tot de in deze regeling vervatte onderwerpen worden door de Minister vastgesteld.

3. Deze regeling kan als "Algemene Kinderbijslagregeling 1973" worden aangehaald. 2 I.w.t. 1 juli 1973 (G.B. 1973 no. 107).