De Lager Onderwijswet 1960
WET van 22 september 1960 tot regeling van het Lager Onderwijs in Suriname
Onderwerp Onderwijs Gepubliceerd 22/09/1960 Staatsblad G.B. 1960 no. 108 PDF De Lager Onderwijswet 1960
<< Terug naar overzicht
WET van 22 september 1960 tot regeling van het Lager Onderwijs in Suriname (G.B. 1960 no. 108), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1965 no. 127, G.B. 1965 no. 128.
EERSTE AFDELING ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
De Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling is belast met het toezicht op het Lager Onderwijs. Dit toezicht wordt in zijn opdracht en onder de bevelen van de Directeur van Onderwijs uitgeoefend door een inspectie-apparaat.
Artikel 2
De bij het inspectie-apparaat verbonden ambtenaren kunnen naar een bij of krachtens beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling aangewezen inspectieressort worden gedetacheerd.
Artikel 3
De Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling stelt de instructies vast, volgens welke de bij het inspectie-apparaat betrokken functionarissen hun taak zullen volvoeren en waarin tevens hun titulatuur en bevoegdheden zijn omschreven.
Artikel 4
De Directeur van Onderwijs en de ambtenaren van het inspectie-apparaat leggen bij de aanvaarding van hun ambt in handen van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling de volgende eed of belofte af: "Ik zweer (beloof), dat ik mijn betrekking naar mijn beste weten en getrouw zal vervullen en de mij in die betrekking gegeven bevelen getrouw zal nakomen, en dat ik, hetgeen uit hoofde van mijne betrekking aan mij bekend wordt, aan niemand zal openbaren, zonder daartoe ambtshalve verplicht te zijn. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (dat beloof ik)".
Artikel 5
De Directeur van Onderwijs en de ambtenaren van het inspectie-apparaat bekleden geen ander uit 's Landskas bezoldigd ambt of bediening, zonder toestemming van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling.
Artikel 6
1. Hij, die in Suriname enig lager onderwijs geeft, moet aan de volgende vereisten voldoen:
a. de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;
b. in het bezit zijn ener akte van bekwaamheid daartoe;
c. voorzien zijn van een bewijs van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het daartoe bevoegd gezag der plaats of plaatsen, alwaar hij gedurende de laatste twee jaren gewoond heeft;
d. in handen van de Directeur van Onderwijs of een door hem aangewezen ambtenaar de volgende eed (belofte) hebben afgelegd: "Ik zweer (beloof), dat ik mijn betrekking naar mijn beste weten en getrouw zal vervullen en de mij in die betrekking gegeven bevelen getrouw zal nakomen, en dat ik, hetgeen uit hoofde van mijne betrekking aan mij bekend wordt, aan niemand zal openbaren, zonder daartoe ambtshalve verplicht te zijn. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (dat beloof ik )".
e. voorzien zijn van een bewijs, dat de vereiste stukken door of namens de Directeur van Onderwijs zijn gezien en in orde bevonden.
2. Van de in het eerste lid van dit artikel vereisten zijn vrijgesteld:
a. ouders, voogden of verzorgers, die zelf hun kinderen of pupillen onderwijzen en
b. degenen, die na daartoe verkregen vergunning van de Directeur van Onderwijs uitsluitend aan de kinderen van één gezin lager onderwijs geven.
3. Van het in punt b van het eerste lid van dit artikel vereiste zijn vrijgesteld:
a. de academisch geschoolden en de bezitters van de akten voor het middelbaar onderwijs door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling geval voor geval te bepalen;
b. de ongegradueerde kwekelingen, mits zij een vergunning van de Directeur van Onderwijs hebben bekomen.
Artikel 7
1. Om tot hoofd van een lagere school te worden aangesteld, moet de betrokkene aan de volgende vereisten voldoen:
a. de leeftijd van tenminste drie en twintig jaar hebben bereikt;
b. in het bezit zijn ener akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer;
c. een bewijs van tenminste twee-jarige werkzaamheid aan een school voor tenminste lager onderwijs, kunnen overleggen.
2. De Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling kan van de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, dispensatie verlenen, hetzij geheel hetzij ten dele of voor een zekere tijd.
Artikel 8
Allen, die onderwijs geven in strijd met de in deze Wet gestelde eisen of, die zich gedragen op een wijze welke een goed onderwijzer niet betaamt, kunnen disciplinair worden gestraft. Zonodig kan de President, op voordracht van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling en van Binnenlandse Zaken, hun de bevoegdheid tot het geven van onderwijs voor een bepaalde tijd of blijvend ontnemen.
Artikel 9
De onderwijzers zorgen ervoor, dat de lokalen, waarin zij school houden, steeds rein en zindelijk gehouden worden. Geen schoolonderwijs wordt gegeven in de lokalen welke door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling, na ingewonnen advies van de Minister van Volksgezondheid, voor de gezondheid schadelijk zijn verklaard, of welke onvoldoende ruimte bieden voor het aantal schoolgaande kinderen.
Artikel 10
1. Het is aan degene die tot hoofd van een school is aangesteld, verboden om in de school onderwijzers, kwekelingen en leerlingen toe te laten, die niet bij hem ingeleverd hebben een door een geneeskundige hunner woonplaats afgegeven verklaring, houdende dat zij niet aan een besmettelijke ziekte lijdend zijn. De verklaringen zijn vrij van zegel en geldig voor de tijd van een jaar.
2. De Gouvernementsgeneesheren zullen, volgens aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, geregeld zittingen houden tot het onderzoeken der kinderen. De door deze geneesheren af te geven verklaringen naar aanleiding van dit onderzoek zijn kosteloos. Deze verklaringen, en een gelijke betreffende de onderwijzer zelf die aan het hoofd ener school staat, blijven bij deze berusten en worden door hem aan ieder der met het toezicht op het lager onderwijs belaste personen op aanvrage vertoond.
3. Bij eerste indiensttreding zal, alvorens tot het geven van onderwijs te worden toegelaten, iedere onderwijzer en iedere kwekeling aan de Directeur van Onderwijs een verklaring van de Geneeskundige Commissie in Suriname, of een door de Minister van Volksgezondheid erkende Commissie, moeten hebben overgelegd, dat hij lichamelijk en geestelijk geschikt wordt geacht tot het geven van onderwijs. Voor de kwekelingen in de districten buiten Paramaribo kan met een verklaring van de aangewezen gouvernementsgeneesheer in dat district worden volstaan.
4. Het vorenstaande is niet van toepassing op een school, die bestemd is voor leerlingen, die verdacht worden aan een bepaalde besmettelijke ziekte te lijden, voor zover het deze ziekte betreft.
Artikel 11
1. Het onderwijs zal op de school voor zoveel dit kan plaats vinden, klassikaal gegeven worden.
2. De hoofden van scholen moeten zorg dragen, dat de werkzaamheden of oefeningen voor elke dag of schooltijd van tevoren bepaald zijn in een lesrooster, dat voor iedere leerling zichtbaar is.
Artikel 12
De regelen, betreffende het vereiste aantal der onderwijzers op de scholen worden bij Staatsbesluit vastgesteld.
Artikel 13
Het schoolonderwijs zal zodanig moeten ingericht zijn, dat de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld worden en zij opgeleid worden tot alle maatschappelijke deugden.
Artikel 14
1. Per schooldag zal tenminste gedurende vier uren onderwijs worden gegeven.
2. Het geven van onderwijs in de godsdienst wordt overgelaten aan de kerkgenootschappen. Dit onderwijs zal echter alleen buiten de schooluren, in de scholen mogen gegeven worden.
TWEEDE AFDELING BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 15
Het schoolonderwijs wordt onderscheiden in :
a. Het gewoon lager onderwijs (G.L.O.);
b. Het voorgezet of uitgebreid lager onderwijs (U.L.O.);
c. Het meer uitgebreid lager onderwijs (M.U.L.O.).
Artikel 16
1. Het gewoon lager onderwijs omvat tenminste het onderwijs in :
a. het lezen
b. het schrijven.
c. het rekenen.
d. de vormleer.
e. de nederlandse taal.
f. de aardrijkskunde.
g. de geschiedenis.
h. de kennis der natuur, en
i. het zingen.
2. Het onderwijs op een U.L.O.- en een M.U.L.O. school wordt door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling naar omstandigheden bij beschikking geregeld.
3. Het gewoon lager onderwijs, evenals dat, bedoeld in artikel 15 sub b en c, wordt voorzover de Landsfinanciën het gedogen door middel van bijdragen uit 's Landskas bevorderd en kosteloos gegeven.
4. Op scholen als bedoeld in artikel 15 lid b en c kan, bij Staatsbesluit te regelen, schoolgeld geheven worden, waarbij de mogelijkheid wordt geopend tot vrijstelling van betaling ten gunste van hen die hiervoor naar de beoordeling van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling in aanmerking komen.
Artikel 17
Bij Staatsbesluit wordt het boslandonderwijs geregeld.
Artikel 18
1. Aan leerlingen, die het onderwijs in de hoogste klasse van een school als bedoeld in artikel 15 sub a en b, tot het einde toe, met vrucht hebben gevolgd, wordt als bewijs hiervan kosteloos een getuigschrift uitgereikt.
2. Voor scholen als bedoeld in artikel 15 sub c, wordt dit getuigschrift slechts uitgereikt na een met goed gevolg afgelegd eindexamen.
Artikel 19
De regelen inzake het behalen van het getuigschrift, als bedoeld in artikel 18 en al hetgeen daarmede samenhangt, worden door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling bij beschikking vastgesteld.
Artikel 20
Ouders, voogden of verzorgers zijn verplicht om aan de kinderen of pupillen van 7 - 12 jaren, waarover zij de ouderlijke macht uitoefenen of die aan hun zorg zijn toevertrouwd, waar gelegenheid hiertoe bestaat, geregeld lager onderwijs te doen geven, door de daartoe volgens deze Wet bevoegde personen. Van deze plicht kan bij beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling vrijstelling worden verleend.
Artikel 21
1. Iedere onderwijzer, die als hoofd ener school is aangesteld, houdt een algemeen register, volgens door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling vast te stellen model, waarin voorkomen:
a. naar alphabetische orde, de namen en voornamen van al de bij hem ter school gaande kinderen, met vermelding van hun geboortedatum;
b. de datum van in- en van afschrijving en van de vaccinatie;
c. de namen der ouders.
2. Iedere onderwijzer, die aan het hoofd van een klasse staat, houdt een register, volgens de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling vast te stellen model, waarin voorkomen:
a. naar alphabetische orde namen en voornamen van al de leerlingen zijner klasse, met vermelding van hun geboortedatum;
b. het tijdstip sedert wanneer zij in de klasse zijn gekomen;
c. het schoolverzuim van ieder hunner, met vermelding van zijn opmerkingen daaromtrent.
3. Het in de voorgaande leden bedoelde register wordt door de Directeur van Onderwijs verstrekt en door of namens deze gewaarmerkt door nummering der bladzijden, waarvan de eerste en de laatste van een handtekening en de overige van een paraaf zijn voorzien.
Artikel 22
Iedere onderwijzer, die als hoofd ener school is aangesteld, alsmede iedere onderwijzer of gegradueerde kwekeling is gehouden de voorschriften t.a.v. de verzuimregisters, gegeven door de Directeur van Onderwijs stipt na te komen.
DERDE AFDELING DE AKTEN VAN BEKWAAMHEID
Artikel 23
De akten van bekwaamheid voor het geven van lager onderwijs, worden verkregen nadat met goed gevolg de examens ter verwerving van die akten ten overstaan van door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling te benoemen examencommissies zijn afgelegd.
Artikel 24-1
De in Suriname te verwerven akten van bekwaamheid zijn:
1. de akte van hoofdonderwijzer;
2. de akte van onderwijzer;
3. de akte van hulponderwijzer;
4. de akte van onderwijzeres-A;
5. de akte tot het geven van onderwijs in:
a. de Nederlandse taal,
b. de Engelse taal,
c. de Spaanse taal,
d. de Franse taal,
f. de wiskunde,
g. de natuurkunde,
h, de biologie,
i. de landbouwkunde,
j. de handelskennis,
k. het tekenen,
l. de handenarbeid,
m. de muziek en zang,
n. de lichamelijke opvoeding,
o. het handwerken,
p. de huishoudkunde.
Artikel 25
1. Het getuigschrift van de Surinaamse Kweekschool is gelijkgesteld met de akte van de onderwijzer.
2. Het getuigschrift van de Opleidingsschool voor onderwijzeressen-A is gelijkgesteld met de akte van onderwijzeres-A.
Artikel 26
De Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling bepaalt welke buiten Suriname verworven akten, gelijkgesteld worden met die vermeld in artikel 24.
Artikel 27
1 Gew. bij G.B. 1965 no. 127, G.B. 1965 no. 128. De regelen voor de examens als bedoeld in artikel 23 en al hetgeen daarmede samenhangt, worden door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling bij beschikking vastgesteld.
Artikel 28
Tenminste eenmaal per jaar wordt gelegenheid gegeven de examens als bedoeld in artikel 23 af te leggen.
Artikel 29
De Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling is bevoegd bij beschikking aanvullende regelen te stellen voor de bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan scholen als bedoeld in artikel 15 sub b en c.
Artikel 30
Voor het afleggen van de examens als bedoeld in artikel 23 worden, tegen kwitantie welke vrij van zegel is, de bij Staatsbesluit te bepalen examengelden bij vooruitbetaling voldaan. Teruggaaf van gestorte examengelden heeft in geen geval plaats.
VIERDE AFDELING HET TOEZICHT
Artikel 31
De Directeur van Onderwijs zal zoveel mogelijk zorg dragen:
a. dat het onderwijs op een geregelde en zoveel doenlijk algemeen nuttige wijze plaats vindt;
b. dat de onderwijzers voor hun taak berekend zijn;
c. dat de bestaande wettelijke regelingen voor het lager onderwijs worden nageleefd;
d. dat alle hinderpalen, die het geven van goed onderwijs in de weg staan, uit de weg worden geruimd.
Artikel 32
1. Bij beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling worden regels vastgesteld, met betrekking tot het toezicht op het onderwijs op de scholen en de af te nemen onderwijzers- en schoolexamens, alsmede de daarbij te volgen richtlijnen.
2. De Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling wijst de commissies aan voor het afnemen van schoolexamens. Deze commissies bestaan uit het schoolhoofd en onderwijzers der school. Aan deze commissies kunnen deskundigen worden toegevoegd.
3. Alle scholen, plaatsen, en inrichtingen waar schoolonderwijs wordt gegeven, zowel openbare als bijzondere, moeten steeds toegankelijk zijn en onverwijld worden geopend voor de Directeur van Onderwijs en de ambtenaren van het Inspectie-apparaat indien zij daarom vragen, overeenkomstig de aan hen verleende bevoegdheid.
4. De hoofden der scholen en de overige onderwijzers zijn gehouden aan de in het derde lid genoemde functionarissen of aan de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling de verlangde inlichtingen omtrent de school en het onderwijs te geven. Zij zijn hiertoe verplicht in elke vorm en op elk gewild tijdstip.
Artikel 33-2
De Directeur van Onderwijs en de ambtenaren van het Inspectie-apparaat, ieder binnen de kring hunner bevoegdheid, zien toe, dat de wettelijke voorschriften betreffende het onderwijs in Suriname worden nageleefd. Zij maken een procesverbaal op van elke geconstateerde overtreding van deze regelingen. Deze processen-verbaal die de medeondertekening dragen van het hoofd der school of diens vervanger, zullen gelden als schriftelijke bescheiden zoals bedoeld in artikel 338 van het Surinaams Wetboek van Strafvordering.
VIJFDE AFDELING STRAFBEPALING
Artikel 34
Niet naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. De in dit artikel bedoelde strafbare feiten worden beschouwd als overtredingen.
ZESDE AFDELING OVERGANGSBEPALING
Artikel 35
De Commissie van Onderwijs en sub-commissie van Onderwijs zijn met het inwerkingtreden van deze wet ontbonden. De onder deze Commissie berustende archieven moeten onverwijld aan de Directeur van Onderwijs worden overgedragen.
Artikel 36
Bij Staatsbesluit wordt tot een nader te bepalen tijdstip gelegenheid gelaten het examen voor hulponderwijzer af te leggen, waarvoor tegen kwitantie de som van zeven gulden en vijftig cent bij vooruitbetaling moet worden voldaan.
Artikel 37
Zij, die bevoegd zijn lager onderwijs te geven op grond van de thans vervallen wet als vermeld in artikel 38, behouden deze bevoegdheid.
Artikel 38
1. De wet van de 8ste december 1876 (G.B. 1877 No. 10), houdende voorlopige voorzieningen betrekkelijk het Lager Onderwijs in Suriname, in afwachting ener 2 Zie artikel 330 van het Wetboek van Strafvordering (S.B. 1977 no. 94). definitieve regeling van het onderwerp (geldende tekst G.B. 1954 No. 29) wordt ingetrokken.
2. Deze wet kan worden aangehaald als "de Lager Onderwijswet 1960". Zij treedt in werking op de tiende dag na uitgifte van het Gouvernementsblad waarin zij is geplaatst.