Dienstplichtwet
WET van 7 oktober 1970, tot regeling van de Dienstplicht in Suriname
Onderwerp
Militair Gepubliceerd
07/10/1970 Staatsblad
G.B. 1970 no. 98 PDF
Dienstplichtwet
<< Terug naar overzicht
WET van 7 oktober 1970, tot regeling van de Dienstplicht in Suriname. (Dienstplichtwet) (G.B. 1970 no. 98), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1972 no. 46, G.B. 1974 no. 76, G.B. 1975 no. 75.
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1-1
1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
a. krijgsmacht: de in artikel 1 van de Defensiewet voor Suriname bedoelde krijgsmacht;
b. werkelijke dienst: dienst in de krijgsmacht;
c. dienstplicht: de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst;
d. dienstplichtige: hij, die tot werkelijke dienst kan worden opgeroepen;
e. Minister: Minister van Algemene Zaken.
2. Onder de ingevolge deze wet voor de dienstplicht in te schrijven personen worden uitsluitend mannelijke personen verstaan.
3. Waar in deze wet wordt gesproken van personen, die ongeschikt zijn verklaard, van dienstplicht zijn vrijgesteld of uitgesloten of te wier aanzien een rechterlijke uitspraak heeft plaatsgehad, worden hieronder – voor zover het tegendeel niet blijkt – uitsluitend degenen verstaan, omtrent wie het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak onherroepelijk is geworden.
4. Waar in deze wet wordt gesproken van het oproepen in werkelijke dienst, wordt daaronder ten aanzien van hen, die zich reeds in werkelijke dienst bevinden, verstaan het houden in werkelijke dienst.
Artikel 2
1. Hij, die voor de dienstplicht is ingeschreven, kan niettemin, ook al is hij als dienstplichtige in werkelijke dienst, worden toegelaten tot een vrijwillige verbintenis bij de krijgsmacht. De Dienstplichtraad bepaalt in hoeverre betrokkene, na voldoening aan zijn vrijwillige verbintenis, geacht kan worden zijn dienstplicht te hebben vervuld.
2. Gedurende de staat van oorlog en beleg behoeft de in het eerste lid bedoelde dienstplichtige voorafgaande toestemming van de Dienstplichtraad.
Artikel 3
1 M.b.t. de krijgsmacht, zie Wet Nationaal Leger (S.B. 1996 no. 27). M.b.t. de Minister, lees Minister van Defensie (zie Besluit Taakomschrijving Departementen 1991 (S.B. 1991 no.58, zoals gewijzigd bij S.B. 2002 no. 16). Onverminderd de bepalingen van deze wet waarin een staatsbesluit is voorgeschreven, kunnen omtrent de in de navolgende hoofdstukken geregelde onderwerpen bij of krachtens staatsbesluit aanvullende voorschriften worden vastgesteld.
Artikel 4
Alle stukken, die in verband met de bepalingen van deze wet of haar uitvoering gegeven en uitgevaardigde besluiten, beschikkingen en voorschriften, worden gevorderd, ingediend, overgelegd of uitgereikt, zijn vrij van recht en zegel.
HOOFDSTUK II
DIENSTPLICHTRAAD
Artikel 5-2
1. Voor zover bij wet niet anders is bepaald worden de toepassing en uitvoering van deze wet met haar uitvoeringsbesluiten onder verantwoordelijkheid van de minister, opgedragen aan een commissie van tenminste vijf personen.
2. Deze commissie heet “Dienstplichtraad”. Haar nadere samenstelling, taak en werkwijze worden bij staatsbesluit vastgesteld.
3. De leden van de Dienstplichtraad worden op voordracht van de Raad van Ministers door de President benoemd en ontslagen.
Artikel 6
1. Een door de Dienstplichtraad genomen besluit wordt schriftelijk ter kennis gebracht van degene, wie het aangaat.
2. Een besluit als vorenbedoeld wordt geacht ter kennis van de betrokkene te zijn gebracht op de dag, waarop het desbetreffende stuk:
a. hetzij aan hem is overhandigd;
b. hetzij als aangetekende brief aan hem in persoon is uitgereikt;
c. hetzij aan hem is betekend op de wijze als voor de exploiten in burgerlijke zaken is voorgeschreven.
3. Besluiten als bedoeld in artikel 13 onder a en b, artikel 26 en artikel 29, worden ter algemene kennis gebracht op de wijze bij staatsbesluit vast te stellen.
Artikel 7-3
1. Van een besluit van de Dienstplichtraad kan een belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger binnen een maand na de dag, waarop het besluit te zijner kennis is gebracht, schriftelijk in beroep komen bij de President, behoudens ingeval overeenkomstig het bepaalde bij artikel 8, eerste lid, een vordering is ingesteld.
2. De President beslist op het desbetreffende beroepschrift binnen 3 maanden nadat het is ingediend bij met redenen omklede beslissing, de Staatsraad gehoord. Het beroep heeft geen schorsende kracht.
3. De President kan, indien hij na onderzoek daarvoor termen aanwezig acht, het besluit waarop het beroep betrekking heeft, ten gunste van de belanghebbende wijzigen, vervangen of – al dan niet met terugwerkende kracht – buiten werking stellen.
Artikel 8
1. Een belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan bij het Hof van Justitie een vordering instellen tot nietigverklaring van een besluit van de Dienstplichtraad wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel, waartoe die bevoegdheid is gegeven dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid heeft geen schorsende kracht.
3. De vordering kan worden ingesteld binnen een maand nadat het desbetreffende besluit ter kennis van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gebracht.
4. In geval van overmacht kan het Hof een vordering, ingesteld na afloop van de daarvoor bepaalde termijn, niettemin ontvankelijk verklaren.
5. Een vordering als vorenbedoeld tegen een besluit van de Dienstplichtraad is niet ontvankelijk indien tegen hetzelfde besluit beroep is ingesteld bij de President zolang op dat beroep niet is beslist dan wel vier maanden sedert de instelling van het beroep zijn verlopen zonder dat daarop een beslissing is gevolgd.
Artikel 8-a4
Voor zover in deze wet niet anders is bepaald wordt in zaken betreffende vorderingen als bedoeld in artikel 8 lid 1, geprocedeerd overeenkomstig de wijze van procederen in ambtenarenzaken.
HOOFDSTUK III
DIENSTPLICHT
Artikel 9
Voor zover bij wet niet anders is bepaald, zijn alle Surinamers, die in Suriname woonachtig zijn en de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt doch de leeftijd van 35 jaar nog niet hebben overschreden tot dienst in de krijgsmacht verplicht.
Artikel 10
1. Voor de dienstplicht wordt ingeschreven de Surinamer:
a. die op 1 januari van het jaar waarin hij 18 jaar oud wordt in het Centraal Bevolkingsregister is opgenomen of had behoren te zijn opgenomen;
b. die zich na het onder a genoemd tijdstip doch voor 1 januari van het jaar, waarin hij 35 jaar oud wordt in Suriname vestigt en aldaar in het Centraal Bevolkingsregister wordt opgenomen of behoort te worden opgenomen;
c. die in het onder b genoemde tijdvak Surinamer is geworden en in het Centraal Bevolkingsregister is opgenomen of had behoren te zijn opgenomen.
2. Voor de Dienstplicht wordt ook ingeschreven, voor zover hij niet reeds ingevolge artikel 10, lid 1 onder a is ingeschreven, de Surinamer, die na het in artikel 10, lid 1 onder a bedoeld tijdstip en vóór 1 januari van het jaar waarin hij 35 jaar oud wordt, in het Centraal Bevolkingsregister is opgenomen of behoort te zijn opgenomen.
3. Zij die ingevolge het eerste lid voor dienstplicht worden ingeschreven en in eenzelfde kalenderjaar zijn geboren vormen tezamen een jaarklasse.
4. Inschrijving geschiedt door de Dienstplichtraad in het dienstplichtregister.
5. Personen als bedoeld in lid 1 onder a, worden ingeschreven in januari van het jaar waarin zij de leeftijd van 18 jaar bereiken. De Minister van Binnenlandse Zaken geeft nadere voorschriften omtrent de inrichting en bijhouding van het dienstplichtregister.
6. Personen als bedoeld in het eerste lid onder b en c worden met inachtneming van bij of krachtens staatsbesluit nader te stellen regelen ingeschreven zodra zij onder de daar bedoelde omstandigheden komen te verkeren.
Artikel 11
Zij, die in het dienstplichtregister zijn ingeschreven kunnen, onverminderd hetgeen in de hoofdstukken I, IV, V en VII is bepaald, van de dag af waarop zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk VI in werkelijke dienst worden geroepen.
Artikel 12
1. De dienstplichtigen worden onderscheiden in interne en externe dienstplichtigen.
2. Externe dienstplichtige is de dienstplichtige, die reeds elders in het Koninkrijk voor eerste oefening is opgeroepen en deze heeft volbracht of geacht wordt deze te hebben volbracht.
3. Interne dienstplichtige is de dienstplichtige, die niet is een externe dienstplichtige als bedoeld in het voorgaande lid.
Artikel 13
De in het dienstplichtregister ingeschrevene wordt daaruit door de Dienstplichtraad afgeschreven bij:
a. blijvende ongeschiktheid;
b. blijvende uitsluiting;
c. vertrek uit Suriname;
d. verlies van Surinamerschap;
e. ontslag als dienstplichtige;
f. overlijden.
HOOFDSTUK IV
KEURING
Artikel 14-5
1. De geschiktheid of ongeschiktheid van de ingeschrevenen voor dienst in de krijgsmacht in verband met lichaamslengte of met ziekten of gebreken, wordt beoordeeld door een Keurings-Commissie van drie leden, geneeskundigen. De Dienstplichtraad benoemt twee leden van deze commissie, waarvan één tot voorzitter. Het derde lid wordt door de Dienstplichtraad benoemd na overleg met de Commandant van de Troepenmacht in Suriname. 5 M.b.t. de Commandant van de Troepenmacht in Suriname wordt thans bedoeld de Bevelhebber van het Nationaal Leger (zie Wet Nationaal Leger, S.B. 1996 no. 27).
2. De voor een keuring opgeroepene is verplicht, behoudens de bij staatsbesluit aangewezen gevallen, aan een oproep tot keuring gevolg te geven en zich aan de keuring te onderwerpen.
3. De in het eerste lid bedoelde beoordeling geschiedt met inachtneming van een bij staatsbesluit vast te stellen keuringsreglement, waarin voor zoveel mogelijk de voor de krijgsmacht op dit stuk bestaande regelen worden opgenomen.
4. De uitspraak der keuringscommissie geschiedt in het openbaar.
Artikel 15-6
1. Een nieuw geneeskundig onderzoek van een ingeschrevene, omtrent wie door een keuringscommissie uitspraak is gedaan, kan uiterlijk twee weken na de dag, waarop de uitspraak in het openbaar is gedaan bij de Dienstplichtraad worden aangevraagd door de ingeschrevene, wie de uitspraak geldt, door diens wettelijke vertegenwoordiger, door elk der overige tot dezelfde jaarklasse behorende ingeschrevenen of door diens wettelijke vertegenwoordiger. De aanvraag moet schriftelijk geschieden en dient op aannemelijke in het verzoekschrift te vermelden gronden te berusten.
2. De keuring, bedoeld in het voorgaande lid, geschiedt door een Herkeurings Commissie bestaande uit drie leden, geneeskundigen. De Dienstplichtraad benoemt twee leden van deze commissie, waarvan één tot voorzitter. Het derde lid wordt door de Dienstplichtraad benoemd na overleg met de Commandant van de Troepenmacht in Suriname.
3. Indien de aanvraag tot een nieuw geneeskundig onderzoek is gedaan door een andere daartoe bevoegd persoon dan de betrokken ingeschrevene zelf of diens wettelijke vertegenwoordiger, is de betrokken ingeschrevene – behoudens de bij staatsbesluit aangewezen gevallen – verplicht aan de oproep tot dat onderzoek gevolg te geven en zich aan het onderzoek te onderwerpen.
4. Indien de aanvraag tot een nieuw geneeskundig onderzoek is gedaan door de ingeschrevene zelf of door zijn wettelijke vertegenwoordiger, wordt indien de ingeschrevene niet voor de herkeuringscommissie verschijnt – behoudens bij staatsbesluit aangewezen gevallen – de aanvraag als vervallen beschouwd.
5. De uitspraak van de herkeuringscommissie geschiedt in het openbaar.
6 M.b.t. de Commandant van de Troepenmacht in Suriname wordt thans bedoeld de Bevelhebber van het Nationaal Leger (zie Wet Nationaal Leger, S.B. 1996 no. 27).
Artikel 16
1. Een keuringscommissie of een herkeuringscommissie kan de ingeschrevene:
a. geschikt verklaren voor de dienst in de krijgsmacht;
b. ongeschikt verklaren voor de dienst in de krijgsmacht; of
c. slechts éénmaal, voor ten hoogste één jaar, tijdelijk ongeschikt verklaren voor de dienst in de krijgsmacht.
2. Bij uitspraak van een herkeuringscommissie vervalt de uitspraak van een keuringscommissie ten aanzien van de betrokkene.
3. Na verstrijken van de duur der tijdelijke ongeschiktheid wordt de betrokkene opnieuw voor de keuring opgeroepen.
Artikel 17
De in een keuringscommissie of een herkeuringscommissie zitting hebbende geneeskundigen zijn verplicht de hun in verband met de keuring opgedragen werkzaamheden te verrichten.
HOOFDSTUK V
UITSLUITING
Artikel 18
1. Van militaire dienst worden uitgesloten:
a. hij, die niet in werkelijke dienst zijnde in voorlopige hechtenis gesteld dan wel hechtenis of gevangenisstraf ondergaat, voor de duur daarvan;
b. hij, die bij rechterlijke uitspraak van de bevoegde rechter in Suriname of in het buitenland is veroordeeld tot een of meer straffen, zwaarder of tezamen, zwaarder dan een in Suriname opgelegde gevangenisstraf van één jaar;
c. hij, die door de bevoegde rechter in Suriname, hetzij uit de militaire dienst is ontslagen al dan niet met ontzetting van de bevoegdheid om bij de krijgsmacht te dienen, hetzij zonder dat ontslag van dat recht is ontzet.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt hij, die gratie heeft verkregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, die krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten.
3. In bijzondere gevallen kan de uitsluiting achterwege worden gelaten.
4. De uitsluiting geschiedt door de Dienstplichtraad.
HOOFDSTUK VI
WERKELIJKE DIENST
Artikel 19
1. De interne dienstplichtige is verplicht tot het verrichten van werkelijke dienst:
a. voor eerste oefening;
b. voor herhalingsoefeningen;
c. in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden.
2. De externe dienstplichtige is verplicht tot het verrichten van werkelijke dienst in de gevallen, vermeld in het eerste lid onder b en c.
3. De interne dienstplichtigen dienen bij de in Suriname aanwezige landmachtonderdelen. De externe dienstplichtigen kunnen bij elk onderdeel der krijgsmacht voor de dienst worden opgeroepen.
4. De dienstplichtigen staan onder het militair gezag van het onderdeel der krijgsmacht, waarbij zij in werkelijke dienst zijn.
Artikel 20-7
1. De duur der eerste oefening bedraagt ten hoogste 18 (achttien) maanden.
2. Na afloop van de in het vorige lid bedoelde duur der eerste oefening kan door de President, op verzoek van de dienstplichtige niet behorende tot de categorieën, als bedoeld in de leden 3 en 4 worden bepaald dat de dienstplicht telkens met ten hoogste één jaar op basis van vrijwilligheid wordt voortgezet.
3. De termijn als in lid 1 bedoeld kan door de Gouverneur telkens met één jaar worden verlengd ten aanzien van de dienstplichtige, die in opleiding wordt genomen tot Officier, of tot Onder-Officier dan wel die wordt aangewezen voor een militaire specialisten opleiding.
4. In aansluiting aan de in de leden 1 en 3 bedoelde duur der eerste oefening, kan door de President op verzoek van de dienstplichtige, die tot Officier, tot Onder-Officier, of tot militaire specialist is opgeleid, deze duur telkens met een jaar worden verlengd.
5. Alvorens zijn beslissing als bedoeld in de leden 2 en 4 te nemen, hoort de President de Commandant van de Troepenmacht in Suriname en de Dienstplichtraad. M.b.t. de Commandant van de Troepenmacht in Suriname wordt thans bedoeld de Bevelhebber van het Nationaal Leger (zie Wet Nationaal Leger, S.B. 1996 no. 27).
Artikel 21-8
1. Dienstplichtigen worden in de regel voor eerste oefening in werkelijke dienst geroepen in het jaar volgende op dat van hun inschrijving.
2. Voor elke jaarklasse bepaalt de President hoeveel dienstplichtigen voor eerste oefening in werkelijke dienst worden opgeroepen.
3. Dit aantal, waarbij de opgeroepenen, naar gelang van hun schoolopleiding, in 2 categorieën worden verdeeld, wordt verkregen door loting, terwijl de verdere procedure bij staatsbesluit wordt vastgesteld en waarbij gelijke kansen voor alle ingeschrevenen bestaan. Daarbij worden buiten beschouwing gelaten:
a. de externe dienstplichtigen;
b. zij, die tijdelijk ongeschikt zijn verklaard;
c. zij, die tijdelijk van militaire dienst zijn uitgesloten;
d. zij, die van militaire dienst zijn vrijgesteld;
e. degenen, aan wie uitstel van eerste oefening is verleend;
4. Een dienstplichtige kan door de Dienstplichtraad voor de toepassing van het voorgaande lid worden aangemerkt te behoren tot een volgende jaarklasse, indien:
a. hij voor de dienstplicht is ingeschreven ingevolge artikel 10, eerste lid onder b of c;
b. hij na tijdelijke ongeschiktheid is geschikt verklaard;
c. zijn tijdelijke uitsluiting is geëindigd;
d. de hem verleende vrijstelling is ingetrokken;
e. het hem verleende uitstel is geëindigd;
f. hij metterwoon in Suriname terugkeert binnen een jaar, nadat hij heeft opgehouden in Suriname te wonen.
5. De Dienstplichtraad bepaalt tevens:
a. het tijdstip, waarop een in het vorige lid bedoelde dienstplichtige zich aan keuring, als bedoeld in artikel 14, zal hebben te onderwerpen.
b. het tijdstip van opkomst in werkelijke dienst van de dienstplichtige, die eerder aan een daarop betrekking hebbende loting heeft deelgenomen.
6. De dienstplichtige, als in het vorige lid bedoeld, wordt geacht boven de in lid 3 van dit artikel en in lid 2 van artikel 41 bedoelde aantallen te behoren.
7. In afwijking van hetgeen in lid 3 is bepaald, kan door de President, op verzoek van een dienstplichtige die voor de eerste oefening in werkelijke dienst is uitgeloot, worden beslist dat deze alsnog voor deze oefening zal worden opgenomen. Artikel 20 lid 5 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
8. Gew. bij G.B. 1972 no. 46, G.B. 1975 no. 75.
Artikel 22-9
1. De duur der herhalingsoefeningen bedraagt ten hoogste drie maanden per drie jaar. Deze oefeningen kunnen al dan niet aaneengesloten worden gehouden.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan door de President op verzoek van een dienstplichtige, die tot officier, tot onder-officier of tot militaire specialist is opgeleid en de in artikel 20 lid 2 eventueel lid 3, vermelde diensttijd heeft volbracht, de duur der herhalingsoefeningen gesteld worden op 12 maanden aaneengesloten, welke duur telkens met een jaar kan worden verlengd. Artikel 20 lid 4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
3. Het bepaalde in het vorige lid is eveneens van toepassing op de externe dienstplichtige die tot officier, onder-officier of tot militaire specialist is opgeleid.
Artikel 23-10
In geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden kunnen de dienstplichtigen buitengewoon in werkelijke dienst worden gehouden of opgeroepen met inachtneming van het bepaalde in artikel 127 der Staatsregeling van Suriname of het bepaalde in artikel 4 van de Defensiewet voor Suriname.
Artikel 24
1. Hij, die voor werkelijke dienst heeft moeten opkomen en op de tijd en de plaats, voor zijn verschijning bepaald, niet is verschenen, meldt zich zodra mogelijk aan, bij de Districts-Commissaris door wiens tussenkomst de oproeping is geschied.
2. De in artikel 8 van het Surinaams Wetboek van Strafvordering bedoelde opsporingsambtenaren kunnen de in het eerste lid bedoelde persoon voor de daar bedoelde autoriteit brengen en, voor zoveel nodig, in verzekerde bewaring houden. Zij hebben toegang tot elke plaats, ten aanzien waarvan zij vermoeden dat hij zich daar kan bevinden en kunnen, indien de toegang hun wordt geweigerd, zich deze verschaffen zo nodig met inroeping van de sterke arm. Is de plaats een woning of is zij alleen toegankelijk door een woning binnen te treden, dan geschiedt dit niet tegen de wil van de bewoner dan op bijzondere schriftelijke last van hetzij de Procureur-Generaal hetzij de betrokken Districts-Commissaris of in tegenwoordigheid van een dezer. Van dit binnentreden maken zij een proces-verbaal op, dat binnen tweemaal vierentwintig uren aan de bewoner in afschrift wordt medegedeeld.
HOOFDSTUK VII
VRIJSTELLING VAN MILITAIRE DIENST EN UITSTEL VAN EERSTE OEFENING EN HERHALINGSOEFENINGEN
Artikel 25
Aan de dienstplichtige kan vrijstelling van militaire dienst worden verleend. De dienstplichtige, aan wie deze vrijstelling is verleend, is slechts verplicht tot vervullen van werkelijke dienst in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden.
Artikel 26
1. Vrijstelling van militaire dienst kan worden verleend wegens:
a. kostwinnerschap;
b. persoonlijke onmisbaarheid;
c. het uitoefenen van een bij of krachtens staatsbesluit erkend ambt als geestelijke in een kerkgenootschap of godsdienstige gemeenschap dan wel het volgen van een opleiding tot een zodanig ambt;
d. aanwezigheid van andere persoonlijke omstandigheden, die het in het algemeen of bijzonder belang wenselijk maken vrijstelling te verlenen;
e. het vervullen van het lidmaatschap van De Nationale Assemblée.
2. Omtrent het verlenen van vrijstelling van militaire dienst beslist de Dienstplichtraad.
3. Verleende vrijstelling van militaire dienst kan te allen tijde door de Dienstplichtraad worden ingetrokken en houdt in ieder geval op zodra de persoonlijke omstandigheden, op grond waarvan de vrijstelling werd verleend, niet meer bestaan.
Artikel 26-a11
Indien het bepaalde in artikel 21 lid 7 toepassing vindt, kan vrijstelling van dienst ook worden verleend aan een dienstplichtige die voor de eerste oefening in werkelijke dienst is ingeloot. Artikel 26 leden 2 en 3 zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27
1. Vrijstelling van militaire dienst wegens kostwinnerschap kan worden verleend aan degene, door wiens verblijf in werkelijke dienst voldoende middelen tot levensonderhoud aan andere personen zouden komen te ontbreken.
2. Onder de personen, in het voorgaande lid bedoeld, worden begrepen:
a. de echtgenote en de ingeschrevene;
b. zijn bloed- en aanverwanten in rechte lijn;
c. anderen, in wier onderhoud de ingeschrevene ingevolge de wet of krachtens rechterlijk vonnis dient te voorzien. De Dienstplichtraad kan in bijzondere gevallen ook andere personen dan die genoemd onder a, b en c aanmerken als personen, bedoeld in het eerste lid.
3. Wanneer geen vrijstelling van militaire dienst wordt verleend aan de ingeschrevene, die in het geval bedoeld in het eerste lid verkeert, wordt krachtens bij staatsbesluit te stellen regelen aan hem op verzoek een vergoeding ten laste van ’s Lands begroting toegekend.
Artikel 28
Vrijstelling van militaire dienst wegens persoonlijke onmisbaarheid kan worden verleend aan degene door wiens verblijf in werkelijke dienst ernstige bezwaren zouden ontstaan voor enige Landsdienst of enig Landsbedrijf of voor een particulier bedrijf.
Artikel 29
1. Voor studiedoeleinden en andere bijzondere persoonlijke omstandigheden kan door de Dienstplichtraad telkens voor ten hoogste één jaar uitstel van eerste oefening worden verleend.
2. Naar bij staatsbesluit te stellen regelen kan in bijzondere gevallen uitstel van herhalingsoefeningen worden verleend.
HOOFDSTUK VIII
GROOT VERLOF
Artikel 30
De dienstplichtige is zolang hij niet in werkelijke dienst is, noch in werkelijke dienst behoeft te zijn, in het genot van groot verlof.
Artikel 31
De dienstplichtige kan, als hij voor groot verlof in aanmerking komt in werkelijke dienst worden gehouden:
a. gedurende evenveel dagen als hij door het ondergaan van straf, door ongeoorloofde afwezigheid of door desertie niet aan een dagelijkse dienst heeft deelgenomen;
b. zolang dit nodig is tot het ondergaan van straf of voor het onderzoek omtrent een strafbaar feit of krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan hij verdacht of beklaagd wordt;
c. zolang hij ziek is, voor zover hij zelf verlangt in werkelijke dienst te blijven en zijn toestand dit wenselijk maakt;
d. zolang zijn vertrek met groot verlof gevaar zou opleveren voor verspreiding van een in de verblijfplaatsen van de krijgsmacht heersende of geheerst hebbende besmettelijke ziekte.
Artikel 32
De dienstplichtige met groot verlof is verplicht aan de Dienstplichtraad desgevraagd alle in verband met zijn dienstplicht gewenste inlichtingen te verschaffen.
HOOFDSTUK IX
OPROEPING VOOR KEURING OF VOOR WERKELIJKE DIENST
Artikel 33
1. Oproeping voor keuring of voor werkelijke dienst geschiedt door tussenkomst van de Districts-Commissarissen.
2. Bij of krachtens staatsbesluit worden regelen gesteld met betrekking tot:
a. de plaats waar de opgeroepene zich moet melden;
b. een vergoeding wegens eventueel gederfde inkomsten;
c. een vergoeding wegens reis- en verblijfkosten.
HOOFDSTUK X
BEZOLDIGING TIJDENS VERBLIJF IN WERKELIJKE DIENST
Artikel 34
Onverminderd het bepaalde ten aanzien van bij of krachtens deze wet vastgestelde vergoedingen, welke komen ten laste van ’s Lands begroting, wordt naar regels geldende voor het desbetreffende deel van de krijgsmacht aan elke dienstplichtige in werkelijke dienst een bezoldiging toegekend.
HOOFDSTUK XI
GOEDEREN VAN DE KRIJGSMACHT
Artikel 35
1. Aan de dienstplichtige worden wanneer hij niet in werkelijke dienst is, als regel geen goederen van de krijgsmacht toevertrouwd of in bewaring gegeven.
2. De dienstplichtige, die door onrechtmatig handelen of door onvoldoende zorg schade toebrengt aan goederen van de krijgsmacht of deze verloren doet gaan, kan worden verplicht tot schadevergoeding volgens de ter zake bij het desbetreffende deel van de krijgsmacht geldende regelen.
HOOFDSTUK XII
OFFICIEREN
Artikel 36-12
Bij staatsbesluit worden nadere regelen gesteld met betrekking tot de dienstplichtigen die kunnen worden bestemd om tot officier te worden opgeleid.
HOOFDSTUK XIII
ONTSLAG
Artikel 37-13
1. De dienstplichtige wordt als zodanig ontslagen:
a. bij het bereiken van de leeftijd van 35 jaar, tenzij hij tot officier is benoemd, in welk geval hij wordt ontslagen bij het bereiken van de leeftijd van 45 jaar;
b. indien hij door herhaald wangedrag blijkt ongevoelig te zijn voor krijgstuchtelijke bestraffing en deswege niet in de militaire dienst gehandhaafd kan worden;
c. indien hij blijkt ingevolge een verdrag met een vreemde staat niet tot dienst in de krijgsmacht verplicht te zijn.
2. Het ontslag, in het geval bedoeld in het eerste lid onder a, kan bij toepassing van artikel 127 van de Staatsregeling van Suriname of artikel 4 van de Defensiewet voor Suriname worden opgeschort.
3. Bij ontslag, in de gevallen genoemd in het eerste lid, wordt de dienstplichtige uit het dienstplichtregister afgeschreven.
4. In alle overige gevallen, waarin de dienstplichtige uit het dienstplichtregister wordt afgeschreven, wordt hij geacht als zodanig te zijn ontslagen.
Artikel 37-a14
1. Onverminderd het bepaalde in deze wet kunnen ook vrouwelijke personen tot de dienstplicht worden opgeroepen. 2. De dienstplicht van deze personen wordt bij staatsbesluit geregeld, waarbij kan worden afgeweken van de bepalingen van deze wet.
HOOFDSTUK XIV
STRAFBEPALINGEN
Artikel 38
1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste honderd en vijftig gulden wordt gestraft hij, die niet voldoet aan een ingevolge artikel 14, tweede lid artikel 15, derde lid en artikel 32 op hem rustende verplichting.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in het eerste lid bedoelde feiten pleegt.
Artikel 39
1. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft:
a. hij, die ingevolge deze wet voor werkelijke dienst heeft moeten opkomen en niet verschijnt op tijd en plaats, voor zijn verschijning bepaald, tenzij blijkt, dat voor zijn niet-verschijning een dringende reden bestond;
b. hij, die niet voldoet aan de ingevolge artikel 24, eerste lid, op hem rustende verplichting.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in het eerste lid bedoelde feiten pleegt.
Artikel 40
De feiten bij deze wet strafbaar gesteld, worden als overtredingen beschouwd met uitzondering van die strafbaar gesteld bij artikel 38, tweede lid, en bij artikel 39, tweede lid, welke als misdrijven worden beschouwd.
HOOFDSTUK XV
SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 41-15
1. De Nederlander, die in het jaar 1970 achttien jaar oud wordt en op de eerste dag van de maand volgende op die waarin deze wet in werking treedt in het Centraal Bevolkingsregister is opgenomen of had behoren te zijn opgenomen, wordt voor de dienstplicht ingeschreven in eerst bedoelde maand.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 14, lid 1 zullen, zolang niet anders is bepaald, jaarlijks voor keuring tot vaststelling van de geschiktheid of ongeschiktheid van de ingeschrevenen, een bij staatsbesluit vast te stellen aantal ingeschrevenen worden opgeroepen. Dit aantal, waarbij de opgeroepenen, naar gelang van hun schoolopleiding, in 2 categorieën worden verdeeld, wordt verkregen door loting, terwijl de verdere procedure bij staatsbesluit wordt vastgesteld en waarbij gelijke kansen voor alle ingeschrevenen bestaan.
3. De Nederlander die in het jaar 1970 de leeftijd van 19 jaar, maar nog niet die van 35 jaar heeft bereikt, en op de eerste dag van de maand volgende op die waarin deze wet in werking treedt in het Centraal Bevolkingsregister is opgenomen of had behoren te zijn opgenomen, wordt voor de dienstplicht ingeschreven zo spoedig moegelijk nadat de maand van inschrijving, bedoeld in het eerste lid is verstreken.
4. Dienstplichtigen, die in 1970 de leeftijd van 19 jaar of ouder bereiken worden zo nodig op een nader bij staatsbesluit vast te stellen tijdstip voor eerste oefening of voor herhalingsoefeningen in werkelijke dienst geroepen.
Artikel 42-16
Deze wet, die kan worden aangehaald als “Dienstplichtwet” treedt in werking op een nader door de President te bepalen tijdstip. 2 Gew. bij G.B. 1975 no. 75. 3 De “Raad van Advies” is vervangen door de “Staatsraad” ;zie Wet Staatsraad (S.B. 1988 no. 95). 4 Ingev. bij G.B. 1972 no. 46. 7 Gew. bij G.B. 1972 no. 46, G.B. 1974 no. 76, G.B. 1975 no. 75. 9 Gew. bij G.B. 1974 no. 76. 10 Bij de inwerkingtreding van de Grondwet van 1975 vervalt de Staatsregeling van Suriname (S.B. 1975 no. 2). 11 Ingev. bij G.B. 1975 no. 75 12 Gew. bij G.B. 1972 no. 46. 13 Bij de inwerkingtreding van de Grondwet van 1975 vervalt de Staatsregeling van Suriname (S.B. 1975 no. 2). 14 Ingev. bij G.B. 1975 no. 75. 15 Gew. bij G.B. 1975 no. 75. 16 I.w.t. 8 oktober 1970 (G.B. 1970 no. 99).