Dividendbelasting 1973
WET van 30 januari 1973 betreffende de heffing van dividendbelasting
Onderwerp
Belasting Gepubliceerd
30/01/1973 Staatsblad
GB 1973 No. 8 PDF
Dividendbelasting 1973
<< Terug naar overzicht
WET van 30 januari 1973 betreffende de heffing van dividendbelasting (G.B. 1973 no. 8), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1981 no. 184, S.B. 1984 no. 109.
HOOFDSTUK I
BELASTINGPLICHT
Artikel 1
1. Onder de naam "dividendbelasting" wordt een directe belasting geheven van degenen, die - rechtstreeks of door middel van certificaten - gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in, en winstbewijzen en winstdelende obligaties van binnen Suriname gevestigde naamloze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandelen en andere vennootschappen, welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld.
2. Heeft de oprichting van een in het vorige lid bedoelde vennootschap plaats gevonden naar Surinaams recht, dan wordt die vennootschap steeds geacht binnen Suriname te zijn gevestigd. Overigens wordt de vraag waar een vennootschap is gevestigd naar de omstandigheden beoordeeld.
HOOFDSTUK II
VOORWERP VAN DE BELASTING
Artikel 2
De belasting wordt geheven naar de opbrengst van de in artikel 1 bedoelde aandelen, winstbewijzen en obligaties.
Artikel 3
1. Tot de opbrengst behoren:
a. onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan;
b. hetgeen bij liquidatie op aandelen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal;
c. de nominale waarde van aandelen uitgereikt aan aandeelhouders, voor zover niet blijkt dat storting heeft plaats gevonden of zal plaats vinden; bijschrijving op aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld;
d. gehele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandelen is gestort, indien en voor zover er zuivere winst is, tenzij tevoren het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap die de teruggave doet, door wijziging van de akte van oprich-ting dienovereenkomstig is verminderd;
e. hetgeen wordt uitgekeerd op winstbewijzen, daaronder begrepen hetgeen wordt genoten ter gelegenheid van afkoop of inkoop daarvan;f. rente van obligaties waarop tevens uitdelingen kunnen geschieden, welke hetzij van de winst, hetzij van de uitdelingen van de winst afhankelijk zijn.
2. Niet in geld genoten opbrengst wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend.
Artikel 4-1
Inhouding van dividendbelasting blijft onder door de Minister van Financiën en Planning te stellen voorwaarden achterwege ten aanzien van uitdelingen, welke worden gedaan aan:
1e. binnen Suriname gevestigde beleggingsmaatschappijen, waaronder worden verstaan naamloze vennootschappen, welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van effecten ten doel hebben;
2e. andere binnen Suriname gevestigde vennootschappen als bedoeld zijn in artikel 1, eerste lid, die sedert het begin van het jaar waarover de winst wordt uitgedeeld onafgebroken aandeelhouder zijn geweest van de vennootschap, die de opbrengst uitkeert, mits het aandeelhouderschap niet wederkerig is.
HOOFDSTUK III
TARIEF
Artikel 5
1. De belasting bedraagt 25 percent van de opbrengst.
2. Neemt de vennootschap, die de opbrengst verschuldigd is, de belasting voor haar rekening, dan wordt voor het berekenen van de belasting de opbrengst met 100/75 vermenigvuldigd.
HOOFDSTUK IV
WIJZE VAN HEFFING
Artikel 6
1. De belasting wordt geheven door inhouding op de opbrengst.
2. Inhoudingsplichtige is de vennootschap die de opbrengst verschuldigd is.
3. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld.
4. De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op aangifte af te dragen binnen een maand na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
5. Overtreft de belasting de opbrengst in geld, dan wordt het ontbrekende geacht op het in het derde lid omschreven tijdstip te zijn ingehouden, met dien verstande dat de inhoudingsplichtige bevoegd is dat ontbrekende te verhalen op degene, die tot de opbrengst gerechtigd is.
Voor deze vordering heeft de inhoudingsplichtige op de niet in geld genoten opbrengst een recht van terughouding.
Artikel 7
De inhoudingsplichtige is gehouden zijn boekhouding op zodanige wijze te voeren, dat de voor de heffing van de belasting van belang zijnde gegevens daaruit duidelijk blijken.
Artikel 8
De inhoudingsplichtige is gehouden aan de Inspecteur:
a. de door deze gevorderde gegevens en inlichtingen te verstrekken, welke voor de heffing van de belasting, waarvan de inhouding aan hem is opgedragen, van belang kunnen zijn;
b. boeken en andere bescheiden, waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten, welke invloed kunnen uitoefenen op de heffing van de belasting, desgevorderd ter inzage te verstrekken;
c. de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, ter keuze van de Inspecteur en binnen een door deze te stellen termijn.
Artikel 9
1. De inhoudingsplichtige, degene bij wie de opbrengst is betaalbaar gesteld, het administratiekantoor dat de opbrengst doorbetaalt aan certificaathouders, of degene tot wiens beroep het kopen of innen van dividendbewijzen gewoonlijk behoort, is, zodra de opbrengst is uitbetaald, tegoedgeschreven, verrekend of uitgereikt, gehouden ten behoeve van de rechthebbende een gedagtekende nota uit te reiken volgens door de Minister van Financiën te stellen regelen.
2. De belasting wordt geacht te zijn ingehouden op de dag waarop de in het vorige lid bedoelde nota is gedagtekend.
Artikel 9a2
Aan een binnen Suriname gevestigd lichaam dat niet aan de inkomstenbelasting onderworpen is, wordt op schriftelijk verzoek, krachtens een beschikking van de Inspek-teur, teruggaaf verleend van in een kalenderjaar te harer laste ingehouden dividendbela-sting, indien deze meer bedraagt dan Sf. 25,-.
Artikel 10
Indien de belasting niet of niet tot het juiste bedrag is ingehouden of afgedragen of indien een te hoge teruggaaf is verleend, kan de te weinig ingehouden of afgedragen belasting worden nageheven. De Inspecteur legt daartoe een aanslag op. Naheffing is uitgesloten indien meer dan vijf jaren zijn verstreken sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de belasting had moeten worden ingehouden of afgedragen.
Artikel 11
De in een naheffingsaanslag begrepen belasting wordt met honderd percent verhoogd. De verhoging bedraagt tien percent doch tenminste vijf gulden, voor zover het niet aan opzet of grove schuld van degene van wie wordt nageheven te wijten is, dat te weinig belasting is geheven.
Artikel 12
Naheffingsaanslagen moeten worden voldaan binnen één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.
Artikel 13
Voor de belasting verschuldigd door een inhoudingsplichtige, die is ontbonden of wiens plaats van vestiging niet langer binnen Suriname gelegen is, is ieder van de met de veref-fening of zetelverplaatsing belaste personen hoofdelijk aansprakelijk behoudens voor zover zij aantonen, dat de niet-voldoening niet aan hen te wijten is.
HOOFDSTUK V
BEZWAAR EN BEROEP
Artikel 14
Hij die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als belasting, hetzij op aangifte door hem is voldaan of als naheffing van hem is geheven, hetzij door een inhoudingsplichtige van hem is ingehouden, kan binnen twee maanden na de voldoening, de dagtekening van het aanslagbiljet of de dagtekening van de nota een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur.
Artikel 15
1. Op het bezwaarschrift wordt schriftelijk uitspraak gedaan door de Inspecteur.
2. Indien de reclamant het verlangen daartoe te kennen geeft wordt hij door of namens de Inspecteur vóór de uitspraak gehoord. De reclamant kan ook ambtshalve worden opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen of om de overwegingen te verne-men, die bij het vaststellen van de naheffingsaanslag hebben gegolden. De oproeping wordt gedaan op een termijn van tenminste veertien dagen.
3. Indien het bezwaar is gericht tegen een naheffingsaanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 7 en 8, wordt bij de uitspraak de heffing gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre hij onjuist is.
4. De uitspraak is met redenen omkleed indien aan het bezwaar niet ten volle wordt tegemoet gekomen.
5. Een afschrift van de uitspraak wordt hij aangetekende brief aan de reclamant gezonden, dan wel tegen gedagtekend ontvangbewijs aan hem uitgereikt.
Artikel 16
1. Hij die bezwaar heeft tegen een ingevolge het vorige artikel door de Inspecteur gedane uitspraak, kan binnen twee maanden nadat het afschrift der uitspraak is ter post bezorgd of aan hem is uitgereikt in beroep komen bij de Raad van beroep voor de inkomstenbelasting te Paramaribo.
2. De bepalingen inzake het beroep, vervat in de hoofdstukken X en XII van de Wet Inkomstenbelasting 1922, zijn ten deze van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK VI
BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 17
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet, of in verband daarmede, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van deze wet of voor de heffing of de invordering van enige aan den Lande verschuldigde belasting.
2. De Minister van Financiën kan ontheffing verlenen van het in het vorige lid vervatte verbod.
HOOFDSTUK VII
STRAFBEPALINGEN
Artikel 18
1. Hij die:
a. een aangifte onjuist of onvolledig doet en hij die een onjuiste of onvolledige nota uitreikt;
b. verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen of gegevens, onjuiste of onvolledige inlichtingen of gegevens verstrekt;
c. verplicht zijnde tot het ter inzage verstrekken van boeken en/of andere be-scheiden, valse of vervalste boeken of andere bescheiden ter inzage verstrekt;
een en ander, indien daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, wordt gestraft, hetzij met hechtenis van ten hoogste twee maanden en geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, hetzij met een van beide voormelde straffen.
2. Hij die een der in het vorige lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en met geldboete van ten hoogste vijfentwintigduizend gulden, of indien dit hoger is, eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting, hetzij met een van beide voormelde straffen.
3. Strafvervolging wordt niet ingesteld, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, een juiste nota aan de belanghebbende en tevens aan de Inspecteur toezendt of juiste en volledige inlichtingen of gegevens verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat de Inspecteur of een of meer door deze met de belastingregeling of het onderzoek belaste ambtenaren, de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
4. Hij die ondanks een aan hem toegezonden uitnodiging of aanmaning niet voldoet aan zijn aangifteplicht of hij die niet of niet volledig voldoet aan een hem bij of ingevolge de artikelen 7, 8 en 9 opgelegde verplichting, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste duizend gulden.
5. Hij aan wiens schuld schending van de bij artikel 17 opgelegde geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden; indien de schending opzettelijk geschiedt wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete
van ten hoogste zeshonderd gulden. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klachte van hem te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.
6. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten, waarop gevangenisstraf is gesteld, worden beschouwd als misdrijven; die waarop hechtenis of enkel geldboete is gesteld worden beschouwd als overtredingen. Met het opsporen van die feiten zijn, behalve de in artikel 8 van het Surinaams wetboek van strafvordering bedoelde personen, de ambtenaren van de Belastingdienst belast.
7. Zolang het proces-verbaal, opgemaakt terzake van de in dit artikel bedoelde feiten - met uitzondering van die welke zijn bedoeld in het vijfde lid - nog niet in handen van het Openbaar Ministerie is gesteld, kan de verdachte strafvervolging voorkomen door vrijwillige voldoening aan door de Directeur der Belastingen te stellen voorwaarden. Als voorwaarde kan worden gesteld betaling van een bepaalde geldsom, bedragende niet minder dan vijftig cent en niet meer dan het maximum der geldboete op het feit gesteld.
Artikel 19
1. Indien een bij artikel 18 strafbaar gesteld feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, wordt de strafvervolging ingesteld en worden de straffen uitgesproken:
hetzij tegen die rechtspersoon,
hetzij tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven of die de feitelijke leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten,
hetzij tegen beiden.
2. Het strafbaar gestelde feit wordt onder meer begaan door of vanwege een rechtspersoon, indien het wordt begaan door personen, die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde, handelen in de sfeer van de rechts-persoon, ongeacht of deze personen ieder afzonderlijk het strafbare feit hebben begaan dan wel bij hen gezamenlijk de elementen van het strafbare feit aanwezig zijn.
3. Aan een rechtspersoon wordt als hoofdstraf steeds een geldboete opgelegd.
HOOFDSTUK VIII
UITVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 20
Onder "Inspecteur" als genoemd in de bepalingen van deze wet is te verstaan de Inspecteur der Directe Belastingen.
Artikel 21
De Minister van Financiën vaardigt de voor de uitvoering van deze wet nodige voorschriften uit.
Artikel 22
In de Wet Inkomstenbelasting 1922 wordt na artikel 52 ingevoegd een nieuw artikel, luidend: 6
Artikel 5-2bis
1. De dividendbelasting, die is geheven over in het onzuiver inkomen begrepen opbrengsten, wordt met de aanslag verrekend.
2. De in het vorige lid bedoelde dividendbelasting, die bij gebreke van een aanslag niet kan worden verrekend, wordt teruggegeven op een bij de aangifte gedaan verzoek mits hij meer bedraagt dan vijf gulden en de desbetreffende nota's worden overgelegd.
Artikel 23
1. Deze wet kan worden aangehaald als: Dividendbelasting 1973.
2. Deze wet treedt in werking op de dag volgende op die van haar afkondiging.
1 Gew. bij S.B. 1984 no. 109.
2 Ingev. bij S.B. 1981 no. 184; Gew. bij S.B. 1984 no. 109.