Postwet 2005
WET van 8 april 2005, houdende vaststelling van regels betreffende het postvervoer
Onderwerp
Communicatie Gepubliceerd
08/04/2005 Staatsblad
S.B. 2005 no. 32 PDF
Postwet 2005
<< Terug naar overzicht
WET van 8 april 2005, houdende vaststelling van regels betreffende het postvervoer (Postwet 2005) (S.B. 2005 no. 32).
DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME
In overweging genomen hebbende, dat het, in verband met de liberalisatie van het Surinaams postvervoer, wenselijk is het volgende vast te stellen .
Heeft de Staatsraad gehoord, na goedkeuring door De Nationale Assembleé, bekrachtigd de onderstaande wet:
HOOFDSTUK 1
BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1
In deze wet en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. President: President van de Republiek Suriname;
b. Minister: Minister belast met de zorg voor het postbeleid;
c. brieven: alle bescheiden en op papier of vergelijkbare, daartoe geschikte stof gestelde mededelingen en berichten, al dan niet verpakt, (ook ingesproken berichten en diskettes), met uitzondering van gedrukte stukken, nieuwsbladen, bijvoegsels en braillestukken en met uitzondering van postwissels kwitanties, wisselbrieven en ander handelspapier;
d. postzendingen: brieven en andere geadresseerde zendingen, die de houder van de concessie ingevolge het bij of krachtens artikel 5 lid 1 bepaalde verplicht is te vervoeren;
e. postvervoer: het geheel van handelingen er toe leidend, dat een ter verzending aangeboden postzending wordt afgeleverd;
f. de akten van de U.P.U, de U.P.A.E.P en de C.P.U.: de algemene postverdragen van de Wereldpostunie, (de U.P.U.), de Postale Unie voor Amerikaanse landen, Spanje en Portugal (de U.P.A.E.P.) en de Caraïbische Postale Unie, (de C.P.U.) de geldende internationale overeenkomsten gesloten door de lidlanden van deze organisaties alsmede de daarbij behorende reglementen;
g. bilaterale overeenkomsten: met afzonderlijke staten gesloten bijzondere postverdragen;
h. concessie: vergunning voor het doen van postvervoer in Suriname en van en naar gebieden buiten Suriname;
i. algemene voorwaarden: door de houder van de concessie vastgestelde bedingen die in overeenkomsten ter zake van het postvervoer, bedoeld in artikel 5 lid 3 worden opgenomen.
HOOFDSTUK 2
BEPALINGEN INZAKE DE POSTALE DIENSTVERLENING
Artikel 2
1. De Minister is bevoegd op aanvraag concessie te verlenen voor het verrichten van postvervoer, bedoeld in artikel 26. De aanvrager dient een naamloze vennootschap te zijn. De Minister kan daarbij algemene voorschriften vaststellen, welke de houder van de concessie bij uitvoering van het postvervoer, bedoeld in artikel 26, gehouden is op te volgen. Artikel 6 lid 2 is van overeenkomstige toepassing op deze voorschriften.
2. Deze voorschriften hebben betrekking op:
a. Het instandhouden van een goede postale dienstverlening;
b. Het verstrekken van informatie aan de Minister voor een goede uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Onverminderd het vorenstaande in dit onderdeel is de Minister bevoegd te allen tijde inlichtingen te vorderen, voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. De houder van de concessie is verplicht de gevorderde inlichtingen te geven.
3. De voorschriften bevatten slechts verplichtingen ten aanzien van het door de houder van de concessie te bereiken resultaat en niet ten aanzien van de wijze van bedrijfsvoering om dit resultaat te bereiken.
Een besluit betreffende vaststelling of wijziging van de voorschriften wordt genomen met inachtneming van een bedrijfsmatige en op continuïteit gerichte exploitatie door de houder van de concessie.
4. De in lid 1 bedoelde algemene voorschriften worden in het Staatsblad van de Republiek Suriname bekend gemaakt. Hierin wordt tevens bepaald, welke bescheiden bij een concessieaanvraag dienen te worden overgelegd.
Artikel 3
1. De Minister wijst de houder van de concessie aan, die naast het postvervoer bevoegd is tot:
a. uitgifte van Surinaamse postzegels, postzegelafdrukken en andere Surinaamse postwaarden;
b. het aan of op de openbare weg plaatsen van voor het publiek bestemde brievenbussen;
c. het postvervoer ten aanzien van brieven die elk afzonderlijk ten hoogste 100 gram wegen;
d. het doen van financiële transacties (waaronder postwissels) zoals omschreven in de overeenkomsten van de Wereld Post Unie (de U.P.U.) met gebruikmaking van moderne technologische ontwikkelingen en toepassingen (o.a. e-commerce, hybride mail);
e. het verlenen en intrekken van vergunningen aan derden voor :
• de verkoop van postzegels;
• het in gebruik hebben van frankeermachines;
• de uitoefening van een postagentschap.
2. Bij toepassing van lid 1, onder a, stelt de Minister de voorwaarden vast waaronder deze houder van de concessie bevoegd is overeenkomsten met derden aan te gaan ten aanzien van de verkoop van Surinaamse postwaarden.
Artikel 4
1. De Minister wijst de houder van de concessie aan die voor de toepassing van de in artikel 6 lid 1 bedoelde akten gerechtigd is op te treden als Surinaamse postadministratie.
2. Alle financiële verplichtingen die verband houden met het lidmaatschap van de in lid 1 bedoelde postorganisatie en die niet behoren tot de normale exploitatiekosten van de houder van de concessie, komen ten laste van het Ministerie belast met het postbeleid.
Artikel 5
1. Ter waarborging van een goede postale dienstverlening is de houder van de concessie verplicht om voor een ieder in Suriname het postvervoer binnen Suriname en van en naar gebieden buiten Suriname te verrichten, voorzover dit postvervoer betrekking heeft op postzendingen die in voor het publiek bestemde brievenbussen van de houder van de concessie zijn gedeponeerd of bij daartoe bestemde inrichtingen van de houder van de concessie zijn afgegeven.
2. Bij beschikking van de Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de omvang van het voor de houder van de concessie verplichte postvervoer alsmede omtrent de postvervoersdiensten. Ten aanzien hiervan kan onderscheid worden gemaakt tussen het postvervoer:
a. binnen Suriname;
b. van of naar andere landen.
3. De houder van de concessie weigert het in lid 1 bedoeld postvervoer indien dit: a. strijdig is met de wet of gevaar oplevert voor personen of zaken;
b. strijdig is met de eisen die met het oog op een doelmatig postvervoer in de algemene voorwaarden zijn gesteld.
Van deze weigering wordt schriftelijk kennis gegeven aan de afzender.
4. Van het besluit van weigering als bedoeld in lid 3, kan de belanghebbende binnen een maand nadat het besluit te zijner kennis is gebracht een vordering instellen bij de kantonrechter die in hoogste instantie beslist.
Artikel 6
1. De houder van de concessie als bedoeld in artikel 4 is gehouden de voor Suriname bindende verplichtingen die uit de volgende overeenkomsten en verdragen voortvloeien na te komen :
• akten van de Wereldpostunie ( U.P.U.);
• akten van de Postale Unie voor Amerikaanse landen, Spanje en Portugal (U.P.A.E.P.);
• akten van de Caraïbische Postale Unie ( C.P.U.);
• bilaterale Overeenkomsten en andere verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
2. De Minister kan, na overleg met de Minister belast met het buitenlands beleid, aan de houder van de concessie voorschriften geven welke strekken tot:
a. het waarborgen van een goede toepassing van het eerste lid;
b. het verlenen van de nodige medewerking aan de Minister en de Minister belast met het buitenlands beleid bij de voorbereiding van verdragen en besluiten als bedoeld in lid 1 en het in verband daarmee te voeren internationale overleg.
Artikel 7
1. De houder van de concessie kan de uit de concessie voortvloeiende rechten en verplichtingen geheel of gedeeltelijk aan een andere naamloze vennootschap of daarmee vergelijkbare rechtspersoon overdragen, indien de betreffende rechtspersoon:
a. is opgericht in overeenstemming met het recht van een van de lidstaten van de Caraïbische Gemeenschap (Caricom);
b. het recht tot de uitoefening van het exclusieve recht krachtens de concessie feitelijk uitoefent door middel van een onderneming die in Suriname gevestigd is of in Suriname een filiaal of bijkantoor heeft in de zin van artikel 14 van de Handelsregisterwet;
c. een geplaatst kapitaal heeft dat voor tenminste 51 procent wordt verschaft door de houder van de concessie dan wel door een rechtspersoon die voldoet aan het onder a tot en met d bepaalde, en
d. een rechtspersoon is waarin de houder van de concessie dan wel de rechtspersoon, bedoeld onder c, de bevoegdheid heeft de meerderheid van de bestuurders te benoemen, te schorsen en te ontslaan.
2. De Minister kan, al dan niet onder het stellen van beperkingen, ontheffing verlenen van de in lid 1, onder c en d gestelde eisen; aan het stellen van beperkingen, kunnen voorschriften worden verbonden.
3. In geval van toepassing van lid 1 of lid 2, is de houder van de concessie jegens de Minister verantwoordelijk. De rechtspersoon, bedoeld in het eerste of tweede lid, is jegens de houder van de concessie verplicht tot naleving van de ingevolge deze wet op de houder van de concessie rustende verplichtingen. De houder van de concessie geeft aan de rechtspersoon, bedoeld in lid 1 of lid 2, daartoe de nodige instructies die deze gehouden is op te volgen.
4. De houder van de concessie deelt de Minister vooraf schriftelijk mee welke rechtspersoon op grond van lid 1 van dit artikel, de concessierechten zal uitoefenen; de Minister kan de houder van de concessie te allen tijde verzoeken om hem te informeren over de wijze waarop hij heeft verzekerd dat wordt voldaan aan het in lid 1 van dit artikel bepaalde.
5. In de statutaire omschrijving van het doel van de rechtspersoon, bedoeld in lid 1, wordt aangegeven welke concessietaken door de desbetreffende rechtspersoon zullen worden vervuld.
6. Onder toestaan als bedoeld in lid 1 wordt tevens begrepen het verlenen van medewerking aan overgang onder algemene titel.
Artikel 8
1. De houder van de concessie is voor schade als gevolg van verlies, beschadiging of vertraagde aflevering van postzendingen in het kader van het postvervoer, bedoeld in artikel 26, binnen Suriname slechts aansprakelijk indien door de afzender gebruik wordt gemaakt van een wijze van postvervoer waarbij de postzending volgens daartoe in de algemene voorwaarden te stellen regels wordt geregistreerd.
2. De aansprakelijkheid bedoeld in het vorige lid bestaat niet indien de schade uitsluitend het gevolg is van een of meer van de volgende omstandigheden:
a. de aard of een gebrek van het vervoerde zelf;
b. onvoldoende verpakking van het vervoerde door een ander dan de houder van de concessie of diens ondergeschikten;
c. een oorzaak die aan de afzender kan worden toegerekend; 4
d. een oorlogshandeling of een gewapend conflict waarbij de toegankelijkheid in het geding is;
e. aanhouding op last van daartoe bevoegd gezag.
3. Vorderingen kunnen slechts worden ingediend door de afzender. Indien de schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender van rechtswege bevoegd ten behoeve van die ander, hetzij op eigen naam hetzij als diens vertegenwoordiger, de vordering in te stellen.
4. De houder van de concessie kan zich niet beroepen op een uit de voorgaande leden van dit artikel voortvloeiende uitsluiting of beperking van zijn aansprakelijkheid, indien:
a. de schade is ontstaan uit zijn eigen handelen of nalaten;
b. de schade met opzet is veroorzaakt, of
c. roekeloos is gehandeld met de wetenschap dat uit dat gedrag waarschijnlijk schade zal voortvloeien.
5. De houder van de concessie is slechts aansprakelijk voor schade terzake van het postvervoer van en naar gebieden buiten Suriname overeenkomstig de bepalingen van de akten van de Wereldpostunie of bilaterale overeenkomsten en andere verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Artikel 9
Onbestelbare brieven die niet aan de afzender kunnen worden teruggegeven kunnen, met inachtneming van de wettelijke regelingen terzake, slechts worden geopend op last van de Procureur-Generaal, uitsluitend ter verkrijging van de gegevens omtrent de afzender of de geadresseerde.
Artikel 10
Beslag op postzendingen welke in het kader van het postvervoer, bedoeld in artikel 26, aan de houder van de concessie zijn toevertrouwd is slechts toegestaan in de gevallen waarvoor de wet een zodanig beslag uitdrukkelijk regelt.
HOOFDSTUK 3
VERGOEDINGEN
Artikel 11
1. De houder van de concessie is, ter dekking van de kosten in verband met het toezicht op het postvervoer en de daarmee verbonden werkzaamheden, jaarlijks een vergoeding verschuldigd aan de Staat.
2. De hoogte van de vergoeding wordt bij of krachtens staatsbesluit vastgesteld. Betaling geschiedt door middel van storting op een door of namens de Minister van Financiën aangewezen bankrekening.
3. Bij of krachtens staatsbesluit kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling, betaling en invordering van de vergoeding.
HOOFDSTUK 4
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE; GEHEIMHOUDING
Artikel 12
1. De Minister kan ten behoeve van het toezicht op het postvervoer bij beschikking een onder hem berustend dienstonderdeel instellen.
2. Alle binnen het in lid 1 bedoelde dienstonderdeel tewerkgestelde personen zijn landsdienaren.
Artikel 13
-
1. Gegevens of inlichtingen omtrent een onderneming, welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 12 lid 1 of lid 2 zijn verkregen, mogen uitsluitend voor de uitvoering van die taken worden gebruikt.
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de door de Minister aangewezen personen werkzaam bij het ingevolge artikel 12 lid 1 ingesteld dienstonderdeel bevoegd de, bij de uitvoering van de ingevolge lid 1 of lid 2 van dat artikel bedoelde taken, verkregen gegevens of inlichtingen te verstrekken aan een instantie die op grond van bepalingen in andere wetten is belast met de uitvoering van toezichthoudende taken, voorzover die gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taken van die instellingen, mits:
a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate gewaarborgd is, en
b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verkregen.
3. Indien de in lid 2 van dit artikel bedoelde instantie de bedoelde gegevens of inlichtingen ontvangt, onderzoekt zij of er in het onderhavige geval sprake is van een overtreding van de betreffende regels.
HOOFDSTUK 5
BESTUURLIJKE HANDHAVING
Artikel 14
Indien de houder van de concessie handelt in strijd met een verplichting gesteld bij of krachtens deze wet, kan de Minister bij beschikking een met redenen omklede bindende aanwijzing ter zake geven.
Artikel 15
1. De Minister kan bij beschikking een administratieve boete van ten hoogste SRD 500,- (vijfhonderd Surinaamse dollar) opleggen aan de houder van de concessie, indien deze handelt in strijd met:
a. een verplichting gesteld bij of krachtens deze wet;
b. een verplichting gesteld bij of krachtens een door de Minister gegeven bindende aanwijzing.
2. De Minister legt geen boete op indien de houder van de concessie aan wie de overtreding kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt de Minister in ieder geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding.
Artikel 16
1. In de beschikking worden in ieder geval vermeld:
a. de te betalen geldsom;
b. de overtreding ter zake waarvan zij is gegeven, onder verwijzing naar het desbetreffend wettelijk voorschrift;
c. de in artikel 32 lid 2 onder b en c, bedoelde gegevens.
Artikel 17
De Minister stelt de houder van de concessie, bedoeld in artikel 15, in de gelegenheid om binnen een termijn van twee maanden een bezwaarschrift in te dienen.
Artikel 18
De werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van artikel 15 tot en met 17 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 32 bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.
Artikel 19
De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 16 wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Artikel 20
Nadat de beschikking bedoeld in artikel 16 aan de houder van de concessie is uitgereikt wordt een uittreksel daarvan waarin vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens niet zijn vermeld, gepubliceerd in het Advertentieblad van de Republiek Suriname en tenminste twee (2) in Suriname verschijnende dagbladen.
Artikel 21
De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van het feit op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de betrokkene een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 100 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 22
Het recht tot strafvordering vervalt indien de Minister aan de betrokkene ter zake van hetzelfde feit een boete heeft opgelegd.
Artikel 23
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 15 tot en met 22, kan de Minister een verleende concessie met onmiddellijke ingang intrekken, indien blijkt dat:
a. ter verkrijging van de concessie onjuiste gegevens zijn verstrekt;
b. de houder van de concessie niet voldoet aan de aan de concessie verbonden voorschriften of voorwaarden.
2. De Minister kan in geval van handelen in strijd met een ingevolge artikel 15 lid 1b, gegeven bindende aanwijzing besluiten tot intrekking van de concessie na verloop van de in die aanwijzing vastgestelde termijn.
3. Een besluit tot intrekking wordt schriftelijk aan de houder van de concessie medegedeeld. Het besluit is met redenen omkleed.
HOOFDSTUK 6
BEROEP OP DE PRESIDENT
Artikel 24
1. Tegen een besluit van de Minister ingevolge enige bepaling van deze wet genomen, kan de belanghebbende binnen dertig dagen nadat een afschrift van zulk besluit aan hem tegen ontvangstbewijs is uitgereikt, beroep instellen bij de President.
2. Het beroep op de President wordt ingesteld door indiening van een met redenen omkleed beroepschrift.
3. De President beslist in hoogste instantie over het besluit van de Minister. De uitspraak van de President is met redenen omkleed.
4. De President beslist binnen zes maanden op het beroep.
Artikel 25
Bij Staatsbesluit kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het in dit hoofdstuk bepaalde.
HOOFDSTUK 7
VERBODS –EN STRAFBEPALINGEN
Artikel 26
Het verrichten van postvervoer binnen Suriname alsmede van en naar gebieden buiten Suriname is anders dan krachtens concessie verboden ten aanzien van brieven.
Artikel 27
Het verbod, bedoeld in artikel 26, is niet van toepassing op het postvervoer ten aanzien van brieven die:
a. worden vervoerd in opdracht van de houder van de concessie;
b. anders dan bedrijfsmatig worden vervoerd door of in opdracht van één natuurlijk persoon, of van één rechtspersoon of onderdeel daarvan, mits van één afzender afkomstig;
c. kennelijk bestemd zijn om te worden vervoerd door de houder van de concessie dan wel te worden afgeleverd na het postvervoer bedoeld in artikel 26;
d. uitsluitend betrekking hebben op voorwerpen waarmee zij worden vervoerd, dan wel dienen als kwitanties, wisselbrieven of andere handelspapieren die worden vervoerd in verband met daarop in te vorderen of uit te betalen geldbedragen;
e. in hoofdzaak tekst bevatten uitgevoerd in voor blinden bestemde tekens; of
f. worden vervoerd met een ontheffing als bedoeld in artikel 33.
Artikel 28
1. Het is anders dan krachtens concessie verboden:
a. formulieren in gebruik bij de houder van de concessie en postzegels met daarop de vermelding “Suriname” te vervaardigen, te verspreiden of ter verspreiding in voorraad te hebben, anders dan na toestemming van de houder van de concessie en met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke regelingen;
b. voor het publiek bestemde brievenbussen aan of op de openbare weg te plaatsen.
2. Het is verboden Surinaamse postzegels, postzegelafdrukken of andere Surinaamse postwaarden op zodanige wijze te bezigen, dat zij ten onrechte de indruk kunnen wekken, dat de bescheiden of voorwerpen waarop zij voorkomen, door de houder van de concessie behandeld zijn of van de houder van de concessie afkomstig zijn.
Artikel 29
1. Overtreding van de artikelen 26, 28 lid 1 onder a en 28 lid 2 wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de 5e (vijfde) categorie.
2. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
Artikel 30
1. Met het opsporen van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen belast de daartoe door de Minister in overleg met de Minister belast met justitiële aangelegenheden aangewezen personen werkzaam bij de houder van de concessie alsmede bij het dienstonderdeel, bedoeld in artikel 15. Afschrift van de processen-verbaal wordt gezonden aan de houder van de concessie.
2. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun afgifte vorderen.
3. Van de inbeslagneming van een postzending onder de houder van de concessie wordt kennis gegeven aan de geadresseerde, tenzij de inbeslagneming is geschied op last van de Procureur-Generaal, in welk geval slechts die de kennisgeving kan doen.
Artikel 31
Indien de ambtenaren in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 30, een redelijk vermoeden hebben dat een natuurlijk persoon of een rechtspersoon een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die natuurlijk persoon of rechtspersoon terzake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat aan hen mondeling om informatie wordt gevraagd.
Artikel 32
1. Indien ambtenaren vaststellen dat een overtreding is begaan, maken zij daarvan een rapport op.
2. In het rapport worden in ieder geval vermeld:
a. de overtreding, onder verwijzing naar het desbetreffend wettelijk voorschrift;
b. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is begaan;
c. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan.
3. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de betrokkene, bedoeld in artikel 15.
4. Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt draagt de Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
HOOFDSTUK 8
BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 33
1. De Minister is, in geval van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 23 van de Grondwet, bevoegd van het in artikel 26 gestelde verbod ontheffing te verlenen indien de houder van de concessie in dit vervoer niet kan voorzien.
2. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden en voorschriften worden verbonden, welke in verband met de buitengewone omstandigheden redelijkerwijs nodig zijn.
3. De Minister is bevoegd om voor het verlenen van de ontheffing een recht te heffen.
Artikel 34
1. In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is de Minister bevoegd in overeenstemming met de Minister belast met het buitenlands beleid aan de houder van de concessie aanwijzingen te geven met betrekking tot het postvervoer, bedoeld in artikel 6 lid 1, van of naar gebieden buiten Suriname.
2. De houder van de concessie is verplicht de krachtens lid 1 van dit artikel, in overeenstemming met de Minister belast met defensie-aangelegenheden, aangewezen autoriteiten, alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door die autoriteiten gegeven opdrachten.
3. Indien de houder van de concessie of een exploitant van middelen van openbaar vervoer als gevolg van aanwijzingen gegeven krachtens lid 1 van dit artikel, onevenredig financieel nadeel ondervindt, kent de Minister de betrokkenen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.
Artikel 35
De Minister geeft aan de houder van de concessie voorschriften ten aanzien van de door deze te nemen organisatorische en personele maatregelen met betrekking tot de voorbereiding van het postvervoer, bedoeld in artikel 6 lid 1, in bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 34 en de door deze daarover aan de Minister te verstrekken informatie. De Minister bepaalt in die voorschriften welke kosten van de uitvoering ten laste van de houder van de concessie dienen te komen.
HOOFDSTUK 9
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 36
1. De Postwet (S.B. 1993 no. 33) en de Wet Surpost (S.B. 1993 no.34) alsmede alle ter uitvoering daarvan gegeven regelingen en voorschriften vervallen bij de inwerkingtreding van deze wet..
2. De vermogensbestanddelen, die volgens vaststelling van een in Suriname werkzame accountant per datum van oprichting van de Naamloze Vennootschap Surpost worden toegerekend aan het Surinaams Postbedrijf Surpost, bedoeld in artikel 2 van de Wet Surpost (S.B. 1993 no. 34), gaan op de oprichtingsdatum van rechtswege en onder algemene titel over op de Naamloze Vennootschap Surpost.
3. Voor de heffing van inkomstenbelasting wordt op de openingsbalans van de Naamloze Vennootschap Surpost geen goodwill opgenomen met betrekking tot de overgegane vermogensbestanddelen.
4. De rechtsbetrekkingen die ten gevolge van het bepaalde in lid 2 van dit artikel ontstaan tussen de N.V. Surpost en een derde die tot het tijdstip van overgang van de in dat lid bedoelde vermogensbestanddelen gebruik maakte van de diensten van het Surinaams Postbedrijf Surpost, blijven, voor zolang tussen de N.V. Surpost en die derde geen andere voorwaarden van toepassing zijn, op overeenkomstige wijze beheerst door de voorwaarden die op het tijdstip van overgang op die rechtsbetrekkingen van toepassing waren.
5. De Minister belast met de zorg voor het postbeleid wordt opgedragen de vereiste opgaven te doen ter inschrijving in de openbare registers van bedoelde overgang van rechten en verandering van te naamstelling.
Artikel 37
1. Deze wet kan worden aangehaald als: Postwet 2005.
2. Zij wordt in het Staatsblad van de Republiek Suriname afgekondigd.
3. Zij treedt op een door de President te bepalen tijdstip in werking.
4. De Minister belast met de zorg voor het postbeleid is belast met de uitvoering van deze wet.
Gegeven de Paramaribo, de 8ste april 2005
De Minister van Binnenlandse Zaken
U. JOELLA-SEWNUNDUN