Vermogensbelasting 1944


<< Terug naar overzicht

WET van 14 december 1944 tot heffing van een "Vermogensbelasting" (G.B. 1944 no. 185), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1951 no. 170, G.B. 1965 no. 116, S.B. 1980 no. 104, S.B. 1980 no. 116, S.B. 1984 no. 106, S.B. 2002 no. 107, S.B. 2004 no. 152.

HOOFDSTUK I

BELASTINGPLICHTIGEN

Artikel 1-1

Onder de naam van "Vermogensbelasting" wordt een directe belasting geheven, waaraan onderworpen zijn zij die in Suriname wonen. Hij, die metterwoon in Suriname terugkeert binnen een jaar nadat hij Suriname metterwoon heeft verlaten, zonder inmiddels elders te hebben gewoond, wordt voor de toepassing van deze wet geacht voor de duur van zijn afwezigheid in Suriname te hebben gewoond. Waar iemand woont wordt overigens naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 2-2

Aan de Vermogensbelasting zijn mede onderworpen de niet in Suriname wonende of gevestigde natuurlijke personen die:

a. eigendom hebben van een in Suriname gelegen of gevestigde onroerende zaak of wel van zulk een zaak genot hebben krachtens zakelijk recht;

b. eigenaar zijn van een schuldvordering welke verzekerd is door hypotheek op een in Suriname gelegen of gevestigde onroerende zaak, of wel van zulk een vordering genot hebben krachtens zakelijk recht;

c. anders dan als aandeelhouder gerechtigd of medegerechtigd zijn tot het vermo-gen van de in Suriname aanwezige vaste inrichting van een bedrijf, indien de gerechtigde ter zake van de aan die vaste inrichting toe te rekenen winst in Suriname is onderworpen aan de inkomstenbelasting. Voor de toepassing van deze wet worden onder onroerende zaken mede verstaan mijnen, steengroeven en andere natuurlijke hulpbronnen, alsmede rechten tot opsporing, onderzoek of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en rechten op vaste of veranderlijke uitkeringen verkregen ter zake van of in verband met de verlening of afstand van rechten tot opsporing, onderzoek of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen.

HOOFDSTUK II

IN SURINAME WONENDE NATUURLIJKE PERSONEN

Artikel 3

De in Suriname wonende personen zijn belastingplichtig naar hun zuiver vermogen, opgevat en berekend naar de bepalingen van deze wet. Alle zaken welke geldswaarde hebben-vruchtgebruik en het recht op een ingegane lijfrente daaronder begrepen-komen als vermogen in aanmerking.

Artikel 4

Met wettelijk vruchtgenot bezwaarde eigendom en met fideï-commies bezwaarde eigendom worden als volle eigendom beschouwd. Waar in deze wet wordt gesproken van blote eigendom wordt daarmede slechts bedoeld de eigendom van zaken waarvan of waarop een ander dan de eigenaar het vrucht-gebruik of het zakelijke recht van gebruik heeft.

Artikel 5

Tot grondslag van de berekening van het vermogen wordt genomen de toestand bij de aanvang van het belastingjaar. Ten aanzien van personen die op een later tijdstip belastingplichtig worden, treedt dat tijdstip voor de aanvang van het belastingjaar in de plaats.

Artikel 6

Onder vermogen worden niet begrepen:

a. goud- en zilverwerk, parels en edelgesteenten, indien de gezamenlijke waarde van het een en ander niet meer bedraagt dan f 2000.-; voorts huisraad in de zin van artikel 571 van het Burgerlijk Wetboek, voorwerpen van kunst of wetenschap, kleren en levens-middelen, voor zover een en ander geen handelsvoorraad is en niet dient voor de uitoefening van enig beroep of bedrijf;

b. niet tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van de belastingplichtige behorende: polissen van lijfrente; polissen van levensverzekering, indien daarop in geen enkel jaar van de looptijd der verzekering, noch bij het afsluiten der verzekering een hogere premie verschuldigd is dan 8 ten honderd van het bedrag dat door de verzekeraar verschuldigd is bij overlijden van degene op wiens leven de verzekering is gesloten;

c. het recht op lijfrenten, indien dat recht verkregen is door betaling van premies tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste f 800.-per jaar;

d. het recht op pensioenen welke krachtens wet zijn toegekend of door particuliere werkgevers terzake van verrichte arbeid verschuldigd zijn;

e. het recht op het wettelijk vruchtgenot en rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen, rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende;

f. nog niet vorderbare termijnen van renten, van uitkeringen, van bezoldigingen en van andere inkomsten, alsmede nog niet ingeoogste vruchten, die ten minste eenmaal in drie jaar worden ingeoogst;

g. het recht op lijfrenten of andere periodieke uitkeringen door ouders aan hun minderjarige kinderen toegekend.

Artikel 7-3

Voor de regeling van de belasting wordt de waarde van de bezittingen bepaald, als volgt:

1. voor het in volle eigendom bezeten vermogen:

A. Onroerende zaken worden geschat naar de verkoopwaarde; bij twijfel omtrent de verkoopwaarde wordt deze afgeleid uit die van eigendommen, goederen of rechten welke daarmee, wat soort en omstandigheden betreft, overeenkomen. In afwijking van het hiervoren bepaalde wordt de waarde van zakelijke rechten op gronden, welke door de zakelijk gerechtigde in de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gebruikt, gesteld op de verkoopwaarde, welke daaraan als landbouwgrond moet worden toegekend, ongeacht of deze gronden ook voor een ander gebruik geschikt of geschikt te maken zouden zijn. Hetzelfde geldt met betrekking tot de bepaling van de waarde van zakelijke rechten op gronden, welke door een ander dan de zakelijk gerechtigde in de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gebruikt, indien de waarde van de door de zakelijk gerechtigde terzake van de afstand van het gebruik bedongen tegenprestatie in redelijke verhouding staat tot de opbrengst, welke van die zaken in de uitoefening van een landbouwbedrijf kan worden verkregen. De hierboven bedoelde afwijking geldt niet, indien uit de prijs, waartegen die zakelijke rechten op gronden door de zakelijk gerechtigde of zijn rechtsvoorgangers zijn verkregen, of uit andere omstandigheden moet worden afgeleid, dat het zakelijk recht in hoofdzaak wordt aangehouden om redenen, welke niet de uitoefening van het landbouw-bedrijf of het afstaan van het gebruik aan een landbouwer als zodanig, betreffen.

B. Hypothecaire vorderingen worden geschat op het bedrag van het kapitaal. Indien de schuldvordering of de betaling der rente niet voldoende verzekerd is wordt de waarde begroot.

C. Effecten worden geschat op hun geldswaarde als omschreven in artikel 22 sub d der publikatie van 1 Juni 1830 betrekkelijk het heffen der Belasting op de erfopvolgingen in de Nederlands West-Indische Bezittingen (G.B. 1830 No. 9) en zo het vorenstaande geen toepassing kan vinden naar de laatst bekende gegevens.

D. Van lijfrente wordt de waarde bepaald op de wijze voor het recht van successie voorgeschreven bij artikel 22 sub c der genoemde publikatie van 1 Juni 1830, met dien verstande, dat gedeelten van jaren worden verwaarloosd.

E. Alle overige zaken worden geschat naar hare geldswaarde, in verband met hare bestemming, voorzover deze op de waarde invloed heeft.

2. voor het in vruchtgebruik bezeten vermogen: op het overeenkomstig de bepalingen onder nummer 1, letter D, tot kapitaal gebrachte bedrag der jaarlijkse inkomsten naar de maatstaf van vier ten honderd der overeenkomstig nummer 1 te bepalen kapitaalswaarde op het tijdstip in artikel 5 genoemd.

3. voor hetgeen in blote eigendom wordt bezeten: op de overeenkomstig nummer 1 te bepalen waarde van de volle eigendom na aftrek van de waarde welke op het in artikel 5 genoemde tijdstip aan het vruchtgebruik volgens de bepalingen van nummer 2 moet worden toegekend, of na aftrek van de waarde welke op het in artikel 5 genoemde tijdstip aan het recht van gebruik moet worden toege-kend. Met elkander opvolgende vruchtgebruiken of rechten van gebruik wordt bij de waardebepaling van de daarmede bezwaarde eigendom rekening gehouden.

Artikel 8-4

De totale waarde der bezittingen, berekend overeenkomstig de bepalingen dezer wet, wordt ter berekening van het zuiver vermogen, verminderd met de contante waarde van de schulden ten laste van de belastingplichtige. Wettelijk verschuldigde lijfrenten, pensioenen, gevestigde of altijddurende renten, daaronder begrepen verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken, worden in mindering gebracht voor het kapitaalsbedrag, berekend overeen- komstig de in artikel 7 bedoelde Successiepublikatie. Echter komen niet als schulden in aanmerking de last van wettelijk vruchtgenot, alsmede door de belastingplichtige verschuldigde periodieke uitkeringen en verstrekkin-gen, rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende. Wegens premies voor levensverzekering of voor pensioen, wegens onverschuldigde uitkeringen, wegens uitgaven voor onderhoud en opvoeding van minderjarige kinderen en wegens lijfrenten en andere periodieke uitkeringen aan minderjarige kinderen toegekend, wordt niets in mindering gebracht.

Artikel 9

Zij wiens vermogen geheel of ten dele belegd is in een of meer ondernemingen, hetzij door hen zelf, al of niet in vereniging met anderen, hetzij door anderen geheel of ten dele voor hun rekening gedreven, kunnen, indien zij geen verhandelbare aandeelbewijzen daarvan bezitten, het aldus belegd vermogen schatten overeenkomstig de laatste door of namens hen vastgestelde of goedgekeurde balans; mits deze balans de stand van zaken aanwijst, op een tijdstip ten vroegste uit het afgelopen belastingjaar en mits desgevorderd blijke, dat bij haar opmaking de baten en lasten geschat zijn naar regels welker toepassing geen lager kapitaalsaldo oplevert, dan verkregen zou zijn bij toepassing der regels in de twee vorige artikelen vermeld. Het aldus geschatte bedrag wordt vermeerderd of verminderd met de kapitalen welke door de belastingplichtige aan de onderneming of ondernemingen sedert het tijdstip der balans zijn toegevoegd of onttrokken. De op deze wijze verkregen som wordt beschouwd als een der bezittingen, of, indien zij negatief is, als een der schulden.

HOOFDSTUK III

NIET IN SURINAME WONENDE OF GEVESTIGDE BELASTINGPLICHTIGEN

Artikel 10-5

De niet in Suriname wonende of gevestigde personen, vallende onder artikel 2 zijn belastingplichtig naar hun zuiver vermogen, opgevat en berekend volgens de artikelen 3 tot en met 9, met dien verstande, dat te hunnen aanzien op geen andere bezittingen wordt gelet dan:

1. onroerende zaken, in Suriname gelegen of gevestigd;

2. schuldvorderingen waarvoor in Suriname gelegen of gevestigde onroerende zaken hypothecair zijn verbonden;

3. bezittingen behorende tot de in Suriname aanwezige vaste inrichting van een bedrijf voor zover de belastingplichtige daartoe, anders dan als aandeelhouder, gerechtigd is, indien hij ter zake van de aan die vaste inrichting toe te rekenen winst in Suriname onderworpen is aan de inkomstenbelasting. De aftrek van onder artikel 8 vallende schulden blijft ten aanzien van de in dit artikel bedoelde belastingplichtigen beperkt tot:

1. schulden waarvoor in Suriname gelegen of gevestigd onroerende zaken hypothecair zijn verbonden;

2. andere schulden behorende tot een vaste inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder 3.

HOOFDSTUK IV

GEHUWDE BELASTINGPLICHTIGEN; VRIJSTELLINGEN; VOORKOMING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 11

De bezittingen van de gehuwde vrouw alsmede haar onder artikel 8 vallende schulden, worden beschouwd als bezittingen en schulden van haar man. Het vorige lid is niet van toepassing:

1. bij scheiding van tafel en bed;

2. bij scheiding van goederen zonder scheiding van tafel en bed;

3. indien en in zoverre de vrouw voor zich het beheer harer roerende en onroerende goederen en het vrije genot harer inkomsten heeft bedongen. Nochtans wordt in de onder 2 en 3 bedoelde gevallen, indien de beide echtgenoten in Suriname wonen, de belasting berekend als ware het eerste lid van toepassing en ver-volgens over hen omgeslagen in verhouding van ieders zuiver vermogen.

Artikel 12-6

Van de belasting zijn vrijgesteld de personen, bedoeld in artikel 33 der "Inkom-stenbelasting 1922". Deze vrijstelling strekt zich niet uit tot de bezittingen, vallende onder art. 10. Ook voor hen die in Suriname wonen, zijn hierbij de bepalingen van het tweede lid van dat artikel van toepassing.

Artikel 13-7

Bij Staatsbesluit kunnen, met inachtneming van het beginsel van wederkerigheid, regelen worden gegeven waardoor in aansluiting aan de desbetreffende bepalingen voor-komende in de wetgeving van een ander land van het Koninkrijk of van een vreemde Staat dan wel in de besluiten van een volkenrechtelijke organisatie, dubbele belasting geheel of gedeeltelijk wordt voorkomen. Bij Staatsbesluit kan ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen, waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien, gehele of gedeeltelijke vrijstelling van vermogensbelasting worden verleend indien en voor zover het vermogen of de inkomsten uit het vermogen zijn onderworpen aan een belasting, welke vanwege een ander land van het Koninkrijk, een vreemde Staat of een volkenrechtelijke organisatie wordt geheven en het vermogen zich buiten Suriname bevindt. In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel het internationale gebruik daartoe noopt wordt vrijstelling van vermogensbelasting verleend. Bij Staatsbesluit kunnen ter zake nadere regelen worden gesteld. Indien ingevolge bepalingen van interregionaal of van internationaal recht een gedeelte van het zuiver vermogen van de Surinaamse belasting is vrijgesteld, wordt, tenzij bij die bepalingen een andere wijze van berekenen is voorgeschreven, de belasting voor het overige gedeelte van het zuiver vermogen gesteld op het verschil tussen de belasting welke volgens bij staatsbesluit te stellen regelen aan het van de belasting vrijgestelde gedeelte van het zuiver vermogen dient te worden toegerekend.

HOOFDSTUK V

BEDRAG DER BELASTING

Artikel 14-8

(1) De belasting bedraagt Sf. 8.- voor elk geheel bedrag van Sf. 1.000,- begrepen in de belastbare som.

(2) De belastbare som is het zuiver vermogen verminderd met:

(a) Sf. 20.000,- voor de ongehuwde belastingplichtige;

(b) Sf. 30.000,- voor de gehuwde belastingplichtige.

HOOFDSTUK V

BELASTINGJAAR

Artikel 15

Het belastingjaar begint met 1 Januari en eindigt met 31 December. Van hen die op of na 1 Januari belastingplichtig worden, wordt de belasting slechts geheven voor zoveel twaalfde gedeelten als er nog gehele maanden in het belastingjaar over zijn.

Artikel 16

De ambtenaren ressorterende onder het Departement van Financiën, geven aan de Controleur, voor zoveel nodig, inlichtingen uit de archieven van hun kantoren, volgens regelen door de Directeur van Financiën te stellen. Waar in dit artikel en volgende artikelen gesproken wordt van "Controleur" wordt daarmee bedoeld de Controleur der Belastingen.

HOOFDSTUK VII

AANGIFTE

Artikel 17

Ten behoeve van de aanslagregeling worden de belastingplichtigen of hun wettelijke vertegenwoordigers tot het doen ener aangifte uitgenodigd door uitreiking van een daarvoor te bezigen biljet, ingericht volgens bij besluit van de President vast te stellen formulier, bevattende summiere aanwijzing van de bestanddelen van het vermogen.

Artikel 18

De zorg voor de uitreiking der aangiftebiljetten is opgedragen aan de Controleur. De dag der uitreiking wordt, indien zij niet door middel van de post geschiedt, op het biljet vermeld.

Artikel 19

Hij aan wie een biljet is gezonden, is verplicht, binnen twintig dagen na de uitreiking, op dat biljet en volgens de daarop gedrukte aanwijzingen aangifte van zijn vermogen te doen. Deze termijn kan door de Controleur verlengd worden. Indien de gehuwde vrouw het beheer van enig vermogen heeft, is zij, indien zij niet reeds in verband met artikel 11 tot aangifte verplicht is, desgevraagd verplicht aangifte te doen van het vermogen dat zij beheert. Voor die aangifte wordt gebruik gemaakt van een bijzonder aangiftebiljet, waarvan het formulier wordt vastgesteld bij besluit van de President. Het biljet wordt ondertekend. Hij die, hoewel voor een aanslag in aanmerking komende geen biljet heeft ontvangen is verplicht vóór de vijftiende Februari van het belastingjaar of wel, bij vesti-ging in Suriname in de loop van het belastingjaar, binnen twee maanden na die vestiging, aangifte te doen op de wijze bij dit artikel bepaald, tot welk einde biljetten kosteloos verkrijgbaar zijn bij de Controleur.

Artikel 20

Wettige vertegenwoordigers van minderjarigen, onder curatele gestelden of krankzinnigen aan wie een aanslag moet worden opgelegd, zijn verplicht voor deze aangifte toe doen. De hoedanigheid wordt bij de ondertekening der aangifte vermeld. Voor een overleden belastingplichtige kan het aangiftebiljet uitgereikt worden aan één der erfgenamen, de executeurtestamentair of de bewindvoerder over de nalatenschap. De aangifte kan, namens hem die daartoe gehouden is, door een ander worden ondertekend, mits krachtens volmacht of krachtens vergunning van de Controleur.

Artikel 21

Na invulling en ondertekening wordt het aanslagbiljet binnen de termijn, bedoeld in artikel 19, ten kantore van de Controleur terugbezorgd. Bij bezorging niet per post, maar rechtstreeks ten kantore, wordt desverlangd een bewijs van ontvangst afgegeven.

Artikel 22

In afwachting van de vaststelling van de aanslag, kan een voorlopige aanslag overeenkomstig de aangifte worden opgelegd. De voorlopige aanslag wordt alleen met betrekking tot de invordering als een aanslag in de zin dezer wet beschouwd. Indien een voorlopige aanslag is opgelegd, blijft van de later vastgestelde aanslag een bedrag, gelijk aan dat van de voorlopige aanslag, buiten invordering. Is de vastgestelde aanslag lager dan de voorlopige aanslag, dan wordt deze door de Controleur ambtshalve verminderd met het verschil.

Artikel 23

De Controleur kan degene, die een aangifte heeft gedaan, uitnodigen om mondeling of schriftelijk nadere inlichtingen te geven. De aangever die ingevolge de wet verplicht is boek te houden is, desgevraagd, gehouden de Controleur of een of meer door de Controleur aangewezen ambtenaren inzage te verlenen van boeken en andere bescheiden die tot staving der aangifte of zijner nadere beweringen kunnen dienen.

HOOFDSTUK VIII

AANSLAG

Artikel 24

De aanslagen worden vastgesteld door de in artikel 46 der "Inkomstenbelasting 1922" genoemde Commissie. Indien de Commissie geen bedenking tegen de aangifte van het vermogen heeft wordt de aanslag door haar in overeenstemming met die aangifte bepaald. Aan aangiften van hen wie naar de mening van de Commissie geen aanslag moet worden opgelegd, wordt geen verdere behandeling gegeven. De Commissie is bevoegd de aanslag te bepalen naar een groter vermogen of naar een hogere waarde van vermogen dan aangegeven is, indien de aangifte haar te laag voorkomt of indien de waarde naar de regels dezer wet, volgens haar oordeel, te laag is bepaald. Indien geen aangifte is gedaan, kan de Commissie ambtshalve aanslag opleggen.

HOOFDSTUK IX

BETALING EN INVORDERING

Artikel 25

Betaling van het bedrag van de aanslag kan plaats vinden in zoveel gelijke termijnen als er volle maanden in het belastingjaar overblijven na de dagtekening van de executoirverklaring van het kohier, met dien verstande dat het aantal ten minste vijf bedraagt.

Artikel 26

De Controleur doet de door de Commissie vastgestelde aanslagen zo spoedig mogelijk op een kohier brengen. Het kohier wordt zodra mogelijk door de Controleur executoir verklaard. De President geeft de nodige voorschriften omtrent de inrichting en omtrent de wijze en de tijd van het opmaken van het kohier.

Artikel 27

Na de executoirverklaring wordt het kohier onmiddellijk ter invordering aan de betrokken ontvanger doorgezonden. Binnen veertien dagen na de executoirverklaring van het kohier wordt aan de belastingschuldige een aanslagbiljet uitgereikt of toegezonden.

HOOFDSTUK X

BEZWAARSCHRIFTEN EN BEROEP

Artikel 28

Hij die bezwaar heeft tegen de hem opgelegde aanslag, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet, een bezwaarschrift indienen bij de voorzitter van de Commissie van aanslag. Indien de reclamant het verlangen daartoe heeft te kennen gegeven, wordt hij door de Commissie nopens zijn bezwaren gehoord. Hij kan ook ambtshalve worden opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen of om de overwegingen te vernemen die bij de vaststelling van de aanslag hebben gegolden. Alle oproepingen worden gedaan op een termijn van ten minste vijf dagen. De reclamant kan zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen. Om geldige redenen kan de Commissie de vertegenwoordiging door een bepaalde gemachtigde weigeren. De Commissie heeft het recht te vorderen, dat de reclamant zijn gemachtigde vergezelt. De reclamant is, desgevraagd, gehouden de voorzitter der Commissie of een of meer door de voorzitter aangewezen ambtenaren inzage te verlenen van boeken of andere bescheiden, die tot staving zijner beweringen kunnen dienen.

Artikel 29

Indien de volgens artikel 19 vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 23 of artikel 28, wordt de aanslag gehand-haafd, zo niet is gebleken, dat en in hoever hij onjuist is. Hij wie inzage van boeken of andere bescheiden is gevraagd, wordt geacht die in zijn bezit te hebben of gehad te hebben, tenzij het tegendeel aannemelijk is gemaakt. Voor een weigering om te voldoen aan de verplichting ingevolge artikel 23 of artikel 28 kan een belastingplichtige zich niet met vrucht beroepen op de omstandigheid, dat hij uit hoofde van zijn stand, zijn beroep of zijn ambt tot geheimhouding verplicht is, zelfs al mocht deze hem bij enig wetsvoorschrift zijn opgelegd.

HOOFDSTUK XI

ONTHEFFING EN BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 30

Ontheffing over de nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar wordt verleend:

a. aan de belastingplichtige bedoeld bij artikel 1 die Suriname metterwoon verlaat;

b. aan de belastingplichtige bedoeld bij artikel 2 die zich binnen Suriname metterwoon vestigt of die ophoudt in één of meer der bij dat artikel gestelde gevallen te verkeren.

Artikel 31

Bij overlijden van de belastingplichtige wordt, indien het vermogen waarvoor hij is of wordt aangeslagen, geheel of ten dele bestond uit vruchtgebruik of recht op lijfrente, aan zijn erfgenamen over de nog niet ingetreden maanden van het belasting jaar gehele of gedeeltelijke ontheffing van zijn aanslag verleend. Grondslag voor het berekenen der ontheffing is het verschil tussen de aanslag en de belasting die over gelijk tijdvak zou zijn geheven, indien de onder het vorige lid vallende bestanddelen van het vermogen buiten aanmerking waren gelaten.

Artikel 32

Aan de belastingplichtige bedoeld bij artikel 1 wordt, indien zijn zuiver vermogen door het eindigen van een vruchtgebruik of van een recht op lijfrente, daalt beneden drie vierde van het bedrag waarnaar zijn aanslag is of wordt geregeld, over de nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar een ontheffing op die aanslag verleend. Grondslag voor het berekenen der ontheffing is het verschil tussen de aanslag en de belasting die naar het overgebleven zuiver vermogen over gelijk tijdvak zou zijn geheven. De ontheffing wordt niet verleend, indien binnen drie maanden het zuiver vermogen, door het ontstaan van een nieuw vruchtgebruik of recht op lijfrente, stijgt tot of boven het hiervoren bedoelde drie vierde gedeelte.

Artikel 33

Voor de toepassing van de artikelen 31 en 32 wordt: met vruchtgebruik gelijkgesteld het zakelijk recht van gebruik; met lijfrente gelijkgesteld elke van het leven afhankelijke periodieke uitkering en verstrekking, indien het recht daarop in de zin dezer wet tot de bezittingen behoort. Voor de toepassing van de artikelen 30, 31 en 32 wordt de in artikel 49 bedoelde verhoging niet als een deel van de aanslag beschouwd. Alle ontheffingen moeten uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het bela-stingjaar worden aangevraagd aan de Controleur.

Artikel 34

Op de bezwaarschriften wordt uitspraak gedaan door de Commissie van aanslag, en op verzoekschriften door de Controleur. Afschrift van deze uitspraak wordt in gesloten omslag aangetekend per post of tegen gedagtekend ontvangbewijs, kosteloos aan de aangeslagene toegezonden. De uitspraak is met redenen omkleed, indien aan het bezwaar- of verzoekschrift niet ten volle wordt voldaan.

Artikel 35

Onjuiste aanslagen kunnen door de voorzitter van de Commissie ambtshalve worden verminderd. De ontheffingen volgens de artikelen 30, 31 en 32 kunnen door de Controleur ambtshalve worden verleend.

Artikel 36

Hij die bezwaar heeft tegen de uitspraak op zijn bezwaarschrift, kan binnen 60 dagen, nadat het bij artikel 34 bedoelde afschrift aan de aangeslagene per post is toegezonden of aan deze tegen gedagtekend ontvangbewijs is uitgereikt, in beroep komen bij de Raad van beroep voor de inkomstenbelasting. Het beroep op den Raad wordt ingesteld door indiening van een met redenen omkleed beroepschrift. Een afschrift der uitspraak, waartegen het beroep is gericht, wordt daarbij overgelegd.

Artikel 37

De voorzitter van de Commissie van aanslag, is bevoegd zijn advies op het beroepschrift toe te lichten uit memories van aangifte voor het recht van successie of uit andere gegevens waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd.

Artikel 38

De Raad is bevoegd bij zijn uitspraak de opgelegde aanslag te handhaven, te verminderen of te vernietigen. Indien de volgens artikel 19 vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 23 of artikel 28, wordt de aanslag, zoals hij laatstelijk is vastgesteld, gehandhaafd, zo niet de Raad is gebleken, dat en in hoever hij onjuist was. Hij wie inzage van boeken of andere bescheiden is gevraagd, wordt geacht, die in zijn bezit te hebben of gehad te hebben, tenzij het tegendeel voor de Raad aannemelijk is gemaakt. Voor een weigering om te voldoen aan de verplichting ingevolge artikel 23 of artikel 28 kan een belastingplichtige zich niet met vrucht beroepen op de omstandigheid, dat hij uit hoofde van zijn stand, zijn beroep of zijn ambt tot geheimhouding verplicht is, zelfs al mocht deze hem bij enig wetsvoorschrift zijn opgelegd. Bij de behandeling zijner zaak kan de aangeslagene worden toegestaan om zijn aangifte te verbeteren. Indien omtrent de juistheid der aangifte twijfel overblijft en bezwaar is tegen toepassing van het eerste lid van dit artikel kan de Raad de aangeslagene die bij zijn aangifte volhardt, uitnodigen om die in de vergadering van de Raad door de volgende verklaring te bevestigen: "Ik verklaar dat het vermogen bij de aangifte, die hier voor mij ligt, te goeder trouw, naar mijn beste weten, zonder iets te verzwijgen, is opgegeven en dat de waarde van dat vermogen overeenkomstig de wet te goeder trouw, naar mijn beste weten, bere-kend is". Van de handeling wordt proces-verbaal opgemaakt, waarin de verklaring opge-nomen en door de aangever ondertekend wordt. Het proces-verbaal wordt door de voorzitter en de leden van de Raad ondertekend. In de bevestigde aangifte wordt berust. De aanslag van hem die weigert of, daartoe opgeroepen, in gebreke blijft de verklaring af te leggen en te ondertekenen, wordt gehandhaafd. Om geldige redenen kan de Raad toelaten, dat de verklaring krachtens een bijzondere volmacht wordt afgelegd. Op het persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde opzettelijk afleggen ener valse verklaring is de straf bepaald bij art. 213 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Artikel 39 Hij die bezwaar heeft tegen de uitspraak van de Controleur op zijn verzoekschrift, kan binnen 60 dagen nadat het bij artikel 34 bedoelde afschrift aan hem per post is toegezonden of aan hem tegen gedagtekend ontvangbewijs is uitgereikt,in beroep komen bij de Raad van beroep. Het beroep op de Raad wordt ingesteld door de indiening van een met redenen omkleed beroepschrift. Een afschrift der uitspraak van de Controleur wordt daarbij overlegd.

Artikel 40

De belasting der personen, vallende onder artikel 1, die geen vaste woonplaats in Suriname hebben, alsmede de belasting ingevolge artikel 2, is dadelijk in haar geheel invorderbaar.

Artikel 41

Hij die goederen in blote eigendom bezit, is bevoegd te vorderen, dat de belasting welke door hem wegens deze goederen verschuldigd is, wordt betaald uit de met vruchtgebruik of met zakelijk recht van gebruik bezwaarde zaken, tenzij de vrucht-gebruiker mocht verkiezen het bedrag voor te schieten, in welk geval het voorgeschotene bij het einde van het vruchtgebruik met 4 ten honderd rente's jaars kan worden teruggevorderd. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde belasting wordt bepaald naar even-redigheid van de waarde van het in vruchtgebruik bezeten vermogen tot de waarde van het gehele vermogen.

Artikel 42

De belasting, verschuldigd door een minderjarige wegens vermogen waarvan zijn ouders het wettelijk vruchtgenot hebben, komt ten laste van degenen die het wettelijk vruchtgenot hebben. Het tweede lid van artikel 41 vindt zo nodig overeenkomstige toepassing. Voor de gehele aanslag van een minderjarige is zijn wettelijk vertegenwoordiger aansprakelijk alsof deze zelf was aangeslagen.

Artikel 43

De belasting is verhaalbaar op de goederen van de aangeslagene, zomede op die der vrouw wiens vermogen voor de regeling der belasting geacht is met dat van de aangeslagene één geheel uit te maken.

Artikel 44

De belasting is verhaalbaar op de zaken welke de aangeslagene in vruchtgebruik of fideï-commis bezit, zomede op die, door zijn vrouw in vruchtgebruik of in fideï-commis bezeten, indien en in zoverre haar vermogen voor de regeling der belasting geacht is, met dat van de aangeslagene één geheel uit te maken.

Artikel 45

Bij overlijden van de aangeslagene zijn de erven in hun goederen voor het niet aangezuiverde gedeelte van diens aanslag aansprakelijk, voorzover schulden van de boedel van de aangeslagene te hunne laste komen.

Artikel 46

De Directeur van Financiën is bevoegd op grond van dwaling of verschoonbaar verzuim kwijtschelding of vermindering te verlenen van de aanslag tot navordering en van de verhoging in de artikelen 49 en 55 genoemd, en te bepalen, dat de in artikel 53 bedoelde openbaarmaking achterwege zal blijven.

HOOFDSTUK XII

NAVORDERING ENZ

Artikel 47

Bij aldien enig feit grond oplevert voor het vermoeden, dat een aanslag ten onrechte is achterwege gebleven of vernietigd of dat een te lage aanslag is opgelegd, kan de te weinig geheven belasting van de belastingplichtige of zijn erfgenamen worden nagevorderd, zolang niet sedert de aanvang van het belastingjaar drie jaren zijn verstreken. Ontstaat dit vermoeden door een memorie van aangifte voor het recht van successie voor welker inlevering, overeenkomstig de bepalingen der Successiebelasting, uitstel is verleend, dan wordt de termijn binnen welke de aanslag tot navordering kan worden opgelegd, van rechtswege met de tijd van het uitstel verlengd.

Artikel 48

Voordat de Commissie van aanslag een aanslag tot navordering vaststelt, is zij verplicht de belastingplichtige of, indien deze is overleden, ieder der bekende erfgenamen, benevens de executeur-testamentair of de bewindvoerder over zijne nalatenschap mededeling te doen van het in artikel 47 bedoelde feit en van het bedrag van het vermogen dat vermoedelijk ten onrechte niet in aanmerking is genomen, met uit-nodiging binnen een door de voorzitter te bepalen termijn van ten minste één maand de opheldering te geven, welke hij dienstig mocht achten. Bij deze uitnodiging voegt de voorzitter zo mogelijk een afschrift der ingeleverde aangiften betrekkelijk de belastingjaren, waarover de navordering zich uitstrekt. De tot de erfgenamen gerichte uitnodiging kan worden gezonden aan de bij artikel 15 der publikatie van 1 Juni 1830 (G.B. No. 9) bedoelde woonplaats. Zij kan, zolang niet sedert de aangifte voor het recht van successie twee maanden zijn verstreken, tot de gezamenlijke erfgenamen, zonder uitdrukking van namen en woonplaatsen, zijn gericht. De omstandigheid, dat de voorschriften van dit artikel niet zijn nageleefd, maakt de aanslag tot navordering niet ongeldig. Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien door de belastingplichtige, of na zijn overlijden door zijn erfgenamen, schriftelijk wordt verklaard, dat zij tot de daarbij bedoelde opheldering niet in staat zijn, of indien zij uit eigen beweging schriftelijke mededeling hebben gedaan, dat de aanslag te laag is geschied of ten onrechte is achterwege gelaten of vernietigd en de inlichtingen worden verstrekt, nodig voor de regeling van een aanslag tot navordering.

Artikel 49

De in een nadere aanslag te begrijpen belasting wordt met het viervoud daarvan verhoogd, tenzij blijkt, dat slechts over één belastingjaar te weinig belasting is geheven. In geval van navordering over meer dan één belastingjaar wordt de verhoging slechts toegepast op één der bedragen, die van de belastingplichtige te weinig zijn gehe-ven, bij verschil op het grootste. De verhoging wordt niet geheven, indien en voorzover moet worden aangenomen, dat de aanslag te laag is geweest of is achterwege gebleven of vernietigd ten gevolge van een te lage schatting van de aangever welke te goeder trouw heeft plaats gehad.

Artikel 50

Hij die bezwaar heeft tegen de hem opgelegde aanslag tot navordering, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een met redenen omkleed beroepschrift indienen bij de Raad van beroep voor de Inkomstenbelasting. De aanslag wordt door de Raad gehandhaafd, vernietigd of opnieuw geregeld. De uitspraak is met redenen omkleed.

Artikel 51

Indien de aangeslagene is overleden, kan de erfgenaam, executeur-testamentair of bewindvoerder die tegen de aanslag is opgekomen, door de Raad worden uitgenodigd hetzij terstond, hetzij in een nadere vergadering, de volgende verklaring af te leggen: "Ik verklaar, dat ik niet weet noch vermoed, dat papieren, behorende tot de boedel van N. N., na zijn (haar)overlijden vernietigd of weggenomen zijn met het doel debewijzen van te lage aangifte voor de vermogensbelastingte doen verdwijnen. "Ik verklaar, dat ik de papieren van die boedel, voorzover voorhanden, onderzocht heb en dat ik nog door dat onderzoek, noch door enige andere omstandigheid, van welke aard ook, weet of vermoed, dat de aangifte van N. N. voor de vermogensbelasting over het belastingjaar (een der belastingjaren) te laag is gedaan". Indien geen aangifte is gedaan, worden de woorden: "te lage aangifte voor de vermogensbelasting" vervangen door: "te lage aanslag in de vermogensbelasting". Het slot der verklaring luidt alsdan: "dat N.N. in de vermogensbelasting over het belastingjaar (een der belastingjaren) te laag is aange-slagen". Het formulier der verklaring wordt, ingeval oorspronkelijk geen aanslag was opgelegd of ingeval het een vernietigde aanslag betreft, zo nodig gewijzigd. Om geldige redenen kan de Raad toelaten, dat een ander dan hij die het beroep-schrift heeft ingediend, krachtens een bijzondere volmacht de verklaring aflegt. Van het afleggen der verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt, dat door hem die haar aflegde, alsmede door de voorzitter en de leden van de Raad wordt ondertekend. Het afleggen der verklaring heeft ten gevolge, dat de aanslag wordt vernietigd. Wanneer de verklaring op de daartoe gedane uitnodiging niet wordt afgelegd of het proces-verbaal door hem die haar aflegde, niet wordt ondertekend, handhaaft de Raad de aanslag.

Artikel 52

Voor een aanslag tot navordering die na overlijden van de belastingplichtige wordt vastgesteld en voor de verhoging van die aanslag, bedoeld in artikel 55, zijn de erfgenamen niet verder aansprakelijk dan ieder tot het beloop van zijn erfdeel vermeer-derd met het bedrag van hetgeen hem gelegateerd is.

Artikel 53

Iedere onherroepelijk vaststaande aanslag tot navordering wordt vanwege de Directeur van Financiën in het Advertentieblad van de Republiek Suriname openbaar gemaakt door aanduiding van naam, voornamen, beroep en woonplaats van de belastingplichtige en van het bedrag van de nadere aanslag.

Artikel 54

Elk beroepschrift, ingediend krachtens artikel 36 of artikel 50 moet, voor zover niet beweerd wordt, dat geen aanslag had moeten zijn opgelegd, zodanig zijn ingericht, dat daaruit een conclusie kan worden getrokken ten aanzien van het bedrag, dat volgens de appellant had moeten worden geheven.

HOOFDSTUK XIII

VERHOGING VAN DE AANSLAG

Artikel 55

Indien de volgens de uitspraak van de Raad van beroep verschuldigde of terecht nagevorderde belasting het bij het vorig artikel bedoelde bedrag te boven gaat, wordt de aanslag verhoogd met vijf en twintig ten honderd van het verschil. Had volgens de appellant geen aanslag mogen zijn opgelegd, dan strekt de verhoging zich uit tot het gehele bedrag van de door de Raad gehandhaafde of vastgestelde aanslag. Zij blijft achterwege, indien of voor zoveel het beroep uitsluitend gegrond was op verkeerde toepassing of schending der wet, alsmede indien het beroep is ingesteld tegen een uitspraak, niet voldoende aan het laatste lid van artikel 34. Zij blijft eveneens achterwege:

a. indien aannemelijk is, dat niet door opzet of grove onachtzaamheid van de appellant of zijn gemachtigde het bedrag, dat volgens de appellant had moeten worden geheven, te laag is gesteld;

b. indien en voor zover afwijking van het volgens de appellant verschuldigde bedrag nodig is geweest ten gevolge van een te lage schatting van de appellant en deze schatting klaarblijkelijk te goeder trouw heeft plaats gehad.

Artikel 56

Hij die bezwaar heeft tegen de hem opgelegde nadere aanslag volgens het vorig artikel, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een met redenen omkleed beroepschrift bij de Raad van beroep indienen.

Artikel 57

Voor het indienen van bezwaar-, verzoek- en beroepschriften kunnen worden vertegenwoordigt: de erfgenamen van een aangeslagene door één hunner, de executeur-testamentair, of de bewindvoerder over de nalatenschap; minderjarigen en onder curatele gestelden door hun wettelijke vertegenwoordiger. Alle bezwaar-, verzoek- en beroepschriften kunnen door een gemachtigde worden ondertekend. In alle bezwaar-, verzoek- en beroepschriften moet, indien degene die voor zich zelf of als vertegenwoordiger optreedt, niet in Suriname woont of gevestigd is, woonplaats in Suriname worden gekozen.

HOOFDSTUK XIV

STRAFBEPALINGEN

Artikel 58

Het is een ieder verboden om hetgeen hem uithoofde van zijn hetzij tegenwoordig hetzij vroeger ambt nopens iemands vermogen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn ambt, voor de invordering van enige aan den lande verschuldigde belasting, of voor de toepassing van enige wettelijke regeling gevorderd wordt. Hij die opzettelijk de bij het vorig lid opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Hij die opzettelijk de bij het vorig lid opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Hij aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klacht van hem, ten aanzien van wie de geheimhouding is geschonden.

Artikel 59

Hij die een aangifte, als bedoeld bij art. 19 voor zich zelve of voor een ander opzettelijk onjuist of onvolledig doet, wordt, indien daaruit nadeel voor het Land kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. De bepaling van het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de aangever, zolang het openbaar ministerie niet is verwittigd, uit eigen beweging alsnog een juiste en volledi-ge aangifte doet, mits: hetzij de aanslag nog niet is vastgesteld en de aangever niet overeenkomstig artikel 23 tot het geven van nadere inlichtingen of tot het verlenen van inzage van boeken of andere bescheiden is uitgenodigd, hetzij de aanslag te laag is vastgesteld.

Artikel 60

Wanneer een veroordeling krachtens het voorgaande artikel onherroepelijk is geworden, wordt de aan het Land onthouden belasting, ook na het verstrijken van de bij artikel 47 bepaalde termijn, nagevorderd. Artikel 48 is hierbij niet van toepassing.

Artikel 61

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft:

1. hij die aan de Controleur, de Commissie van aanslag of de Raad van beroep opzettelijk een vals of vervalst geschrift als bewijsstuk overlegt of ter inzage aanbiedt.

2. hij die, nadat hem door de Commissie van aanslag of de Raad van beroep is gevraagd inzage te verlenen van boeken of andere bescheiden, die tot staving zijner aangifte of bewering kunnen dienen of nadat zijn aanbod om inzage van boeken of bescheiden te verlenen is aanvaard, aan die Commissie of aan dien Raad, of aan de door de Commissie of Raad aangewezen deskundige, opzettelijk een vals of vervalst boek of ander geschrift ter inzage aanbiedt.

Artikel 62

Hij die in de gevallen, bedoeld bij artikel 51, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde opzettelijk een valse verklaring aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.

Artikel 63

Het niet doen van de volgens artikel 19 vereiste aangifte wordt gestraft met geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 64

De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven, behalve het feit strafbaar volgens artikel 63, hetwelk als overtreding wordt beschouwd.

Artikel 65-1

Met het opsporen van overtredingen dezer wet zijn belast de ambtenaren bedoeld in artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering benevens de ambtenaren der belastingen en verder alle door de President daartoe gekwalificeerde personen. Zij maken van hun bevinding proces-verbaal op, dat bij overtreding van artikel 63, de bekeurde in afschrift wordt medegedeeld.

Artikel 66

Wanneer is aan te nemen, dat bij de bekeurde in het voorgaande artikel bedoeld geen opzet tot ontduiking van belasting heeft bestaan, kan hij, zolang hij niet is gedag-vaard, door of vanwege de Directeur van Financiën tot transactie worden toegelaten, onverminderd zijn recht om overeenkomstig artikel 76 vierde lid van het Wetboek van Strafrecht de vervolging te voorkomen.

HOOFDSTUK XV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 67

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel van "Vermogensbelasting 1944" met vermelding van het nummer van het Gouvernementsblad waarin zij is geplaatst.

Artikel 68

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 Januari 1945. 1 Gew. bij S.B. 1980 no. 116. 1 Gew. bij G.B. 1965 no. 116. 2 Gew. bij G.B. 1965 no. 116. 3 Gew. bij G.B. 1951 no. 170. 4 Gew. bij S.B. 1980 no. 116. 5 Gew. bij G.B. 1965 no. 116. 6 Gew. bij G.B. 1965 no. 116. 7 Gew. bij G.B. 1965 no. 116. 8 Gew. bij G.B. 1965 no. 116, S.B. 1980 no. 104, S.B. 1984 no. 106.