Visstandbeschermingswet
WET van 25 maart 1961 tot bescherming van de visstand, gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen
Onderwerp
Milieu en ruimtelijke ordening Gepubliceerd
25/03/1961 Staatsblad
G.B. 1961 no. 44 PDF
Visstandbeschermingswet
<< Terug naar overzicht
WET van 25 maart 1961 tot bescherming van de visstand (G.B. 1961 no. 44), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1963 No. 153, G.B. 1965 No. 118, S.B. 1980 No. 116, S.B. 1980 No. 144, S.B. 1981 No. 66.
Artikel 1-1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
a. Minister: de Minister van Landbouw, Veeteelt en Visserij;
b. Directeur: de Directeur van Landbouw, Veeteelt en Visserij;
c. Vissen: het bemachtigen of doden van vis, en het doen van pogingen daartoe, een en ander in, op, of aan water, hetwelk niet binnen een erf gelegen en afgesloten is;
d. Binnen Suriname: in de binnenwateren van Suriname, met uitzondering van de territoriale zee, bedoeld en omschreven in de artikelen 1 en 2 van de Wet van 14 april 1978 houdende uitbreiding van de territoriale zee van de Republiek Suriname en de instelling van de daaraan grenzende economische zône (S.R.S. 1978 No. 26) alsmede met uitzondering van de economische zône, bedoeld en omschreven in artikel 3 van genoemde wet.
Artikel 2-2
Onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, sub a en c, is het verboden binnen Suriname anders dan met de hengel of met de handlijn te vissen, tenzij hiervoor een door of namens de Directeur af te geven schriftelijke vergunning kan worden overgelegd.
Artikel 2a3
1. Voor de in het vorige artikel bedoelde vergunning worden de volgende visvergunningsrechten geheven,t.w.:
a. voor fuik en lijnvisserij in riviermonden: f 25,-
b. voor zeegnetvisserij in rivieren: f 25,-
c. voor kieuwnetvisserij in pannen en zwampen f 25,-
d. voor spannet en sleepvisserij vanuit de rivieroever: f 15,-
e. voor sportvisserij (vergunningplichtige sportvisserij) en anderen: f 15,-
2. Bij Staatsbesluit kunnen, zonodig, de in het vorige lid bedoelde bedragen worden gewijzigd.
Artikel 3
De in artikel 2 bedoelde vergunning moet op de eerste vordering ter inzage worden verstrekt aan de ambtenaren belast met de opsporing van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten.
Artikel 4-4
De Minister kan in het belang der bescherming van de visstand regelen stellen nopens het aantal en de soort van voor het vissen bestemde hengels en/of handlijnen, benevens nopens de, zonodig voor iedere vissoort afzonderlijk te bepalen, aantallen vis, welke, gedurende een voor het vissen op zodanige vis opengestelde periode, mogen worden bemachtigd of gedood.
Artikel 5-5
Het is verboden:
a. vis beneden de daarvoor bij of krachtens staatsbesluit vastgestelde maat te kopen, te
ruilen, ten geschenke aan te nemen, aanwezig te hebben, te verkopen, te leveren of te
vervoeren;
b. eieren of eiernesten van vissoorten te vernielen, te verstoren, weg te nemen, te kopen, te
verkopen, te leveren, te vervoeren, onder zich te hebben, en ten verkoop of ter aflevering
in voorraad te hebben;
c. vis gedurende de daarvoor bij of krachtens staatsbesluit vastgestelde gesloten tijd te
kopen, te ruilen, ten geschenke aan te nemen, te verkopen, te leveren, te vervoeren, dan
wel die vis gedurende die tijd ten verkoop of ter aflevering of vanaf vier dagen na de
aanvang tot het einde van die tijd uit enigerlei anderen hoofde onder zich te hebben.
Artikel 6
Overtreding van de bij of krachtens een der artikelen dezer wet gegeven voorschriften wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste één maand of geldboete van ten hoogste éénhonderd
gulden.
Artikel 7
De bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.
Artikel 8-6
Met het opsporen van feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn, behalve de
bij artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren, belast de onder de
Minister ressorterende visserij-ambtenaren, alsmede de daartoe door of namens de Minister
aangestelde natuurlijke personen.
De opsporingsambtenaren hebben te allen tijde vrije toegang tot alle plaatsen waarvan
naar hun redelijk oordeel betreding voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikel 9-7
De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor
vatbare voorwerpen.
Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
De inbeslaggenomen vis wordt, voor zover het levende vissen zijn, vrijgelaten in de
door de Procureur-Generaal bepaald viswater en voor zover het dode vissen zijn, ter
beschikking gesteld van door hem te bepalen inrichtingen van liefdadigheid.
Artikel 10-8
Het toezicht op de uitvoering van de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen en de
behartiging van alle zaken betrekking hebbende op de bescherming van de visstand, worden
opgedragen aan de Directeur.
Artikel 11
Deze wet kan worden aangehaald als, "Visstandbeschermingswet" met vermelding van het jaar waarin zij is tot stand gekomen. Zij treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Gouvernementsadvertentieblad, waarin de afkondiging is geschied.
Artikel 12
Bij het inwerking treden van deze wet vervallen de wet van 15 maart 1951 (G.B. 1951 No. 32) en het Staatsbesluit van 1 mei 1951 (G.B. 1951 No. 51).
1 Gew. bij G.B. 1965 no. 118, S.B. 1980 no. 144.
2 Gew. bij G.B. 1965 no. 118.
3 Ingev. bij S.B. 1981 no. 66; Zie Beschikking van 6 juli 1992 (S.B. 1992 no. 67).
4 Gew. bij G.B. 1963 no. 153, G.B. 1965 no. 118.
5 Gew. bij G.B. 1965 no. 118.
6 Gew. bij G.B. 1963 no. 153, G.B. 1965 no. 118, S.B. 1980 no. 116.
7 Gew. bij G.B. 1963 no. 153, S.B. 1980 no. 116.
8 Gew. bij G.B. 1965 no. 118.