Wet Brandweer Suriname 1993


<< Terug naar overzicht

WET van 13 maart 1996, houdende regelen inzake de brandweer in Suriname (Wet Brandweer Suriname 1993) (S.B. 1996 no. 16).

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister belast met de brandbeveiliging en de brandbestrijding;

b. het Korps: de dienst, als bedoeld in artikel 2;

c. de afdeling Brandpreventie : de afdeling, als bedoeld in artikel 8;

d. ambtenaren van de brandweer : tot het Korps behorende officieren, onderofficieren en manschappen;

e. de Commandant: de Commandant van het Korps Brandweer Suriname.

BRANDWEER

Artikel 2

1. Er is in Suriname een algemene brandweerdienst, die de naam “Korps Brandweer Suriname” draagt.

2. Het vaandel en het embleem van de Brandweer worden door de Minister vastgesteld.

3. Bij staatsbesluit worden nadere regelen vastgesteld met betrekking tot de organisatie en het beheer van de Brandweer.

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN

Artikel 3

Onverminderd de bepalingen van deze wet, waarin een staatsbesluit is voorgeschreven, kunnen omtrent de hierna volgende geregelde onderwerpen bij of krachtens staatsbesluit aanvullende voorschriften worden vastgesteld.

TAAK BRANDWEER

Artikel 4

1. Aan de brandweer is opgedragen:

a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmede verband houdt;

b. het verlenen van hulp aan in nood verkerende mensen en dieren en het verwijderen van obstakels, welke gevaar of hinder opleveren, voor zover voor het verrichten vaneen en ander de Brandweer in Suriname geacht kan worden de meest in aanmerking komende instantie te zijn;

c. het verlenen van andere hulp op daartoe strekkende verzoeken uit de burgerij voor zover dit naar het oordeel van de Commandant kan worden toegestaan;

d. het houden van toezicht op de opslag en bewaring van de licht ontplofbare stoffen en/of de licht ontvlambare stoffen als genoemd in de wet van 4 maart 1905 (G.B.no.30) houdende bepalingen omtrent het vervoer, de in-, uit- en doorvoer, aanmaak, verkoop en opslag van buskruit en andere licht ontvlambare of ontplofbare stoffen (geldende tekst G.B. 1938 no. 76) en in de krachtens haar uitgevaardigde besluiten.

2. Tot de in het eerste lid, onder a en d, omschreven taken behoort de toetsing van bouwplannen aan brandbeveiligheidseisen. Deze geschiedt in samenwerking met het Bureau Bouw- en Woningtoezicht van het Ministerie waaronder dit Bureau ressorteert.

Artikel 5

1. Bij besluit van de Minister kunnen regels worden vastgesteld betreffende:

a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmede verband houdt, o.a. één en ander ten aanzien van gebouwen en opstallen, die uit hoofde van hun bestemming in bijzondere mate bloot staan aan brandgevaar, in bijzondere mate brandgevaar opleveren voor personen en goederen, dan wel in verband met de zich daarin bevindende personen, goederen of stoffen door gebruik en bij brand in bijzondere mate gevaar opleveren;

b. de eisen inzake deugdelijkheid, normalisatie en standaardisatie, waaraan brandweer- en reddingsmaterieel moeten voldoen, die met het oog op gebruik hier te lande worden vervaardigd, ingevoerd of in de handel gebracht.

2. Voorts kunnen bij besluit van de Minister ter voorkoming van brandgevaar regelen worden gesteld met betrekking tot:

a. het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden welke brandgevaar opleveren voor personen, gebouwen en getimmerten;

b. inrichtingen niet vallende onder de bepalingen der Hinderwet, welke naar het oordeel van de met de uitvoering van deze regelen belaste bestuursorganen brandgevaar opleveren voor personen, gebouwen en of getimmerten, welke om hun bestemming, wetenschappelijk belang of hun kunstwaarde bijzondere maatregelen vereisen;

c. het treffen van voorzorgsmaatregelen ten aanzien van de onder a en b genoemde gebouwen of getimmerten.

3. Voor verrichtingen, welke krachtens een besluit als bedoeld in de vorige leden worden gedaan, kunnen overeenkomstig door de Minister te stellen regelen kosten in rekening worden gebracht aan degene, te wiens behoeve die verrichtingen geschieden. Deze kosten worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke lichamen.

4. Bij staatsbesluit wordt aangegeven in welke gevallen beroep op de President van de Republiek Suriname open staat tegen beslissingen, genomen op grond van voorschriften, welke krachtens de voorgaande leden zijn vastgesteld.

BEVOEGD GEZAG

Artikel 6

1. De algemene leiding over de Brandweer berust bij de Minister.

2. De Procureur-Generaal is bevoegd ten aanzien van de brandpreventie dan wel het opsporen van in deze wet strafbaar gestelde feiten, aan de Brandweer dan wel aan ambtenaren van de Brandweer met de opsporing van deze feiten belast, zodanige instructies te geven, welke hem dienstig voorkomen.

3. De districts-commissaris, die belast is met de zorg voor de handhaving van de openbare orde en rust in zijn district en die daartoe de leiding heeft over de politie in zijn district, heeft de leiding van de Brandweer in zijn district, binnen de in het volgende lid gesteld grenzen.

DE COMMANDANT

Artikel 7

1. Onverminderd de bevoegdheden van de Procureur-Generaal en de districts-commissarissen is de Commandant, onder de algemene leiding van de Minister, belast met de organisatie en het beheer van de Brandweer.

2. De Commandant wordt op voordracht van de Minister benoemd, geschorst en ontslagen door de President van de Republiek Suriname.

3. De Commandant wordt bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis vervangen door de plaatsvervangend-commandant en bij afwezigheid van deze door de in rang oudst aanwezige officier van de Brandweer. In bijzondere gevallen kan door de President van de Republiek Suriname op andere wijze in de vervanging worden voorzien.

4. De Commandant is bevoegd dienstvoorschriften uit te vaardigen.

5. De instructie voor de Commandant wordt bij resolutie vastgesteld.

BEVOEGDHEID COMMANDANT

Artikel 8

1. De Commandant of een door hem aan te wijzen brandmeester leidt in geval van brand de blussingswerkzaamheden.

2. In districten waar geen brandweerafdeling is gevestigd wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de betrokken districts-commissaris of een door hem aangewezen aldaar dienende officier van politie.

3. In districten waar een brandweerafdeling is gevestigd, worden de blussings- werkzaamheden geleid door het hoofd van die afdeling.

4. Is de Commandant in geval van brand in een district in functie aanwezig dan kan hij de blussingswerkzaamheden leiden.

5. De in lid 1 genoemde autoriteiten zijn bevoegd de hulp of assistentie van andere brandweerdiensten in te roepen.

6. Maatregelen in het belang van orde en veiligheid op of nabij het terrein van het brandobject en in het belang van particuliere eigendommen worden door of namens deProcureur-Generaal bevolen.

TAAK AFDELING BRANDPREVENTIE

Artikel 9

Bij de Brandweer is er een afdeling Brandpreventie, welke belast is met de volgende werkzaamheden:

a. het uitvoeren van opdrachten, gegeven bij of krachtens deze wet, welke betrekking hebben op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand;

b. het doen van onderzoekingen ter zake het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand,alsmede het geven van advies dienaangaande, ook uit eigen beweging;

c. het verzamelen, ook in het buitenland, en het verwerken van alle gegevens, welke voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand van belang kunnen zijn.

d. het geven van advies op daartoe strekkend verzoek aan particulieren ter zake van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

AFDELINGEN EN POSTEN

Artikel 10

1. De Minister stelt de totale sterkte van een afdeling van het Korps vast.

2. Bij besluit van de Minister worden de plaatsen aangewezen waar een afdeling van het Korps wordt gevestigd en zijn werkgebied.

3. De in lid 2 bedoelde afdeling staat onder leiding van de betrokken districts-commissaris. Deze functionaris is bevoegd m.b.t. de dienstuitoefening dienstvoorschriften uit te vaardigen, welke niet in strijd moge zijn met de door de Commandant uitgevaardigde voorschriften.

BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN

Artikel 11

1. De Commandant, de districts-commissaris, in wier district een afdeling van het Korps is gevestigd, alsmede het aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de Brandweer, hebben te allen tijde vrije toegang tot alle plaatsen, voor zover zij het betreden daarvan voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm.

2. Is zodanige plaats een woning, dan treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan na vertoon van een algemene of bijzondere schriftelijke last door of vanwege de Procureur-Generaal gegeven. Van dit binnentreden maken zij proces-verbaal op,waarvan een afschrift binnen 2 x 24 uur aan degene, in wiens woning is binnen getreden, wordt uitgereikt of toegezonden. In dit proces-verbaal wordt mede het tijdstip van het binnentreden en het daarmee beoogde doel melding gemaakt.

3. De Minister, de Commandant en de districts-commissaris, in wier district een afdeling van het Korps is gevestigd, alsmede het aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de Brandweer zijn bevoegd alle door hen nodig geachte uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, mede te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als ter onmiddellijke voorkoming of bestrijding van brand noodzakelijk is. Zij zijn voorts bevoegd personen aan te wijzen, die met hen die plaatsen kunnen betreden. In het geval bedoeld in het vorige lid, wordt van de uitoefening van deze bevoegdheden melding gemaakt in het proces-verbaal.

4. De personen, bedoeld in het eerste lid zijn verplicht een geheim te bewaren, hetwelk aan hen bij het vervullen van hun taak bekend is geworden, voor zover deze geheimhouding niet in strijd is met de overige bepalingen van deze wet of met enig ander wettelijk voorschrift.

5. Een schriftelijke last als bedoeld in lid 2 is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig of onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden. Van dit binnentreden wordt terstond proces-verbaal opgemaakt, waarvan binnen 2 x 24 uur afschriften worden uitgereikt aan de Minister, de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie en aan de bewoner.

SAMENWERKING MET DE DISTRICTS-COMMISSARIS IN HET ALGEMEEN

Artikel 12

1. De Commandant van een afdeling, als bedoeld in artikel 11 draagt zorg, dat de districts-commissaris van het district, op de hoogte wordt gehouden van al hetgeen in dat district met betrekking tot de Brandweer en de vervulling van haar taak voorvalt.

2. Hij verstrekt aan de districts-commissaris alle gegevens, welke deze voor de vervulling van zijn taak behoeft, voor zover de Brandweer over die gegevens beschikt of voor de verzameling daarvan het meest aangewezen orgaan is.

Artikel 13

Bij de vervulling van haar taak neemt de Brandweer de door de districts-commissaris in wier district een afdeling van het Korps is gevestigd in het belang van de brandbestrijding en brandveiligheid in zijn district gegeven opdrachten in acht. Zodanige opdrachten worden zoveel mogelijk aan de bevoegde Commandant verstrekt.

PLICHTEN VAN DE BURGERIJ

Artikel 14

1. Een ieder, die brand of broei ontdekt of het vermoeden daarvan heeft, is verplicht de Brandweer of de Politie onverwijld daarvan in kennis te stellen.

2. Het is verboden opzettelijk een valse melding van brand of broei te doen.

WAARBORGEN ONMIDDELLIJK GEBRUIK MAKEN VAN MIDDELEN EN VOORZIENINGEN

Artikel 15

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik wordt belemmerd van:

1. middelen en voorzieningen tot melding van, alarmering bij en bestrijding van brand;

2. middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

VERZEKEREN BEREIKBAARHEID VAN OBJECTEN

Artikel 16

1. Een ieder is – na een namens de Commandant of de districts-commissaris ontvangen aangetekende brief en binnen de daarin gestelde termijn – verplicht de in die brief omschreven maatregelen ter verzekering van de bereikbaarheid van objecten, welke deze functionarissen ter bevordering van een doeltreffende brandbestrijding nodig oordelen, onverwijld te treffen.

2. Indien het in lid 1 bedoelde geval een bedrijf betreft dat aan een vergunning onderhevig is, kan die vergunning worden ingetrokken, indien dat bedrijf ook na aanmaning weigert, althans weigerachtig is, de gevraagde maatregelen te treffen.

OPVOLGEN VAN BEVELEN BIJ BRAND

Artikel 17

1. Een ieder is verplicht de bevelen en/of aanwijzingen, die door ambtenaren van de Brandweer of door de betrokken districts-commissaris in het belang van de werkzaamheden bij een brand of hulpverlening worden gegeven, op te volgen.

STRAFBEPALINGEN

Artikel 18

1. Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn behalve de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering, mede belast de door de Minister aangewezen ambtenaren van de Brandweer.

2. De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen; voorzover nodig kunnen zij afgifte van deze voorwerpen vorderen.

3. Het bepaalde in artikel 13 is op deze opsporingsambtenaren van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

1. De feiten bij deze wet strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen.

2. Overtreding van de bepalingen bij of krachtens deze wet gesteld, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 1 jaar of geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden.

3. Indien een feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, wordt de strafvordering ingesteld en de straf uitgesproken tegen degene, die tot het feit opdracht gaf of die de feitelijke leiding had bij het verboden handelen of nalaten.

DIENSTVERBAND EN RANGENINDELING

Artikel 20

1. De aanstelling, bevordering, schorsing en het ontslag van de tot het Korps behorende ambtenaren van de Brandweer geschieden voor zover het de officieren betreft, door de President van de Republiek Suriname, en voor wat de onderofficieren en manschappen aangaat door de Minister.

2. De indeling in rangen en klassen van de tot het Korps behorende ambtenaren van de Brandweer geschiedt bij staatsbesluit.

3. Bij of krachtens staatsbesluit wordt een instructie voor de ambtenaren van de Brandweer vastgesteld, waarin voorschriften kunnen worden opgenomen omtrent de eisen van benoembaarheid en bevordering, de werving, het onderricht, de beëdiging,de kleding, de bewapening, de overige uitrusting, de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid.

COMMISSIE VAN ADVIES

Artikel 21

1. Er is een commissie van overleg in brandweerambtenarenzaken, bestaande uit vertegenwoordigers van de Staat en één vertegenwoordiger van de organisatie van de ambtenaren van de Brandweer.

2. De Minister legt, alvorens een beslissing wordt genomen in aangelegenheden die in algemene zin voor de bijzondere rechtstoestand van de ambtenaren van de Brandweer van belang zijn, deze voor advies aan de in lid een van dit artikel bedoelde commissie voor.

3. De Minister is bevoegd ook andere dan in lid twee van dit artikel bedoelde aangelegenheden voor advies aan de commissie voor te leggen.

4. Nadere regelen met betrekking tot het overleg in brandweerambtenarenzaken worden bij staatsbesluit vastgesteld.

TOEPASBAARHEID VAN ANDERE WETTELIJKE REGELEN

Artikel 22

1. De algemene regelen omtrent de rechtstoestand van de landsdienaren zijn van toepassing op de ambtenaren van de Brandweer, voor zover daarvan niet bij deze wet is afgeweken.

2.Het vierde hoofdstuk van het Politiehandvest (G.B. 1971 no. 70) is met uitzondering van de artikelen 32, 35 lid 2 en 37 leden 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van de Brandweer.

VRIJWILLIGE HULPDIENSTEN

Artikel 23

1. Bij staatsbesluit kunnen vrijwillige hulpcorpsen van de Brandweer, bestaande uit personen, die geen ambtenaren van de Brandweer zijn en die hun diensten vrijwillig aanbieden, worden opgericht, waarin regels worden gesteld met betrekking tot bevoegdheid van de Minister, de Procureur-Generaal en de Commandant, de leiding, de organisatie,, de geschiktheid van de vrijwilligers en de inzetbaarheid van die corpsen worden gegeven.

2. Het in het voorgaande lid bedoelde staatsbesluit kan nadere regeling aan de Districtsraden overlaten.

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

1. Bij de inwerkingtreding van deze wet wordt de Brandweerwet (G.B. 1918 No. 74) ingetrokken.

2. De voorschriften, vastgesteld ter uitvoering van de in het vorige lid vermelde wet,blijven gehandhaafd, voor zover zij niet door andere, krachtens deze wet zijn vervangen en daarmede niet in strijd zijn, een en ander zoals onder meer neergelegd in de Instructie Ambtenaren van de Brandweer (G.B. 1972 no. 136) en het Reglement Brandweer (G.B. 1972 no. 145).

Artikel 25

1. Deze wet kan worden aangehaald als Wet Brandweer Suriname 1993.

2. Zij treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar afkondiging.