Wet economische delicten
WET van 9 januari 1986, houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en berechting van economische delicten (Wet economische delicten) (S.B. 1986 no. 2), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijziging bij S.B. 1989 no. 42, S.B.
Onderwerp Strafrechtelijk Gepubliceerd 09/01/1986 Staatsblad S.B. 1986 no. 2 PDF Wet economische delicten
<< Terug naar overzicht
WET van 9 januari 1986, houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en berechting van economische delicten (Wet economische delicten) (S.B. 1986 no. 2), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijziging bij S.B. 1989 no. 42, S.B. 1992 no. 80, S.B. 2002 no. 67.
ECONOMISCHE DELICTEN
Artikel 1-1
1. Economische delicten zijn overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens:
1. het Decreet Prijszetting en Prijsbewaking (S.B.1984 No. 66);
2. het Decreet Vergunningen Bedrijven en Beroepen (S.B. 1981 No. 145);
3. het Decreet Controle Importgoederen (S.B. 1981 No. 172);
4. het Decreet IJkwezen (S.B. 1983 No. 17);
5. Deviezenregeling 1947 (G.B. 1947 No. 136);
6. In- en Uitvoerregeling 1954 (geldende tekst S.B. 1981 No. 43);
7. Decreet inzake openingstijden winkelbedrijven (S.B. 1981 No. 99);
8. het Padiedecreet 1985 (S.B. 1985 No. 35);
9. de Vleeskeuringswet (G.B. 1961 No. 45);
10. Wet Voorziening Afbetalingsstelsel (G.B. 1970 No. 91);
11. Wet Toezicht op het Bank- en Kredietwezen 1968 (G.B. 1968 No. 63);
12. Invoerrechtenregeling 1981 (S.B. 1981 No. 132);
13. de Bestrijdingsmiddelenwet (G.B. 1971 No. 151);
14. de Waterschapswet (G.B. 1932 No. 32);
15. het Decreet M.C.P. Beheer (S.B. 1984 No. 14);
16. de Plantenbeschermingswet (G.B. 1965 No. 102);
17. de Slachtverbodwet (G.B. 1945 No. 28);
18. Wet Bestrijding Dierziekten (G.B. 1954 No.23);
19. het Zeevisserijdecreet (S.B. 1980 No. 144);
20. het Decreet tegengaan smokkelen (S.B. 1986 No. 3);
21. de Visstandsbeschermingswet (G.B. 1961 No. 44);
22. de Jachtwet (G.B. 1954 No. 25);
23. de Natuurbeschermingswet (G.B. 1954 No. 26);
24. Wet Bosbeheer;
25. de Houtuitvoerbelastingwet (G.B. 1946 No. 108);
26. de Houtuitvoerwet (G.B. 1950 No. 1);
27. de Uitvoerwet landbouw-, tuinbouw- en bosbouwproducten (G.B. 1936 No. 77);
28. de Wet op de territoriale zee en de aangrenzende economische zone (S.B.1978 No.26);
29. de Uitvoerverbodenwet (G.B. 1935 No. 105);
30. de Bouwwet (G.B. 1956 No. 30);
31. de Stedebouwkundigewet (G.B. 1972 No. 96);
32. de Planwet (G.B. 1973 No. 89);
33. de Delfstoffenwet (G.B. 1882 No. 19);
34. de Wet Exploitatie Delfstoffen in bevaarde kreken en stromen (G.B. 1895 No. 7);
35. de Goudbelastingwet (G.B. 1895 No. 12A);
36. de Petroleumwet (G.B. 1932 No. 55);
37. de Bauxietwet (G.B. 1919 No. 76);
38. de Concessiewet (G.B. 1907 No. 34);
39. de Voedingsmiddelenwet (G.B. 1911 No. 25);
40. de Wet verbod uitvoer van voedingsmiddelen (G.B. 1939 No. 56);
41. de Geldschieterswet (G.B. 1948 No. 43);
42. de Woekerwet (G.B. 1939 No. 14);
43. de Waarborgwet (G.B. 1973 No. 46);
1 genoemde opsomming telkens bij staatsbesluit geschieden.
2. Na de inwerkingtreding van deze wet zal de opneming van wettelijke regelingen in de in artikel 3. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt onder minister verstaan: de minister belast met justitiële aangelegenheden.
Artikel 2-2
Deelneming aan een binnen Suriname gepleegde economisch delict is strafbaar, ook indien de deelnemer zich buiten Suriname aan het feit heeft schuldig gemaakt.
Artikel 3-3
Waar in deze wet of in de desbetreffende wettelijke regelingen in het algemeen of in het bijzonder wordt gesproken van een economisch delict dat een misdrijf oplevert, wordt medeplichtigheid aan en poging tot zodanig delict daaronder begrepen, voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
STRAFFEN
Artikel 4-4
1. Opzettelijke overtreding van een van de in artikel 1 genoemde wettelijke voorschriften voorkomende bepalingen alsmede van het bepaalde in de artikelen 24 en 25 wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van ten hoogste een miljoen gulden.
2. Niet opzettelijke overtreding van een in de in artikel 1 genoemde wettelijke voorschriften voorkomende bepalingen alsmede van het bepaalde in de artikelen 24 en 25 wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en geldboete van ten hoogste vijfhonderdduizend gulden.
3. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven.
BIJKOMENDE STRAFFEN
Artikel 5-5
1. Onverminderd hetgeen in de in artikel 1 genoemde wettelijke regelingen met betrekking tot bijkomende straffen is bepaald, kunnen de navolgende bijkomende straffen volgens deze wet worden opgelegd:
a. ontzetting van de rechten, genoemd in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht voor een tijd, de duur der vrijheidsstraf ten minste twee maanden en ten hoogste vijf jaren te boven gaande of in geval van veroordeling tot geldboete als enige hoofdstraf, voor een tijd van tenminste twee maanden en ten hoogste vijf jaren;
b. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin het economische delict is begaan, voor de tijd van ten hoogste een jaar;
c. verbeurdverklaring van voorwerpen als in het Wetboek van Strafrecht geregeld;
d. verbeurdverklaring van voorwerpen en vorderingen behorend tot de onderneming alwaar de veroordeelde het bedrijf uitoefende, waarin hij zich aan het economisch delict heeft schuldig gemaakt en die vallen onder artikel 50a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
e. gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de veroordeelde in verband met zijn onderneming van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend voor een tijd van ten hoogste twee jaren;
f. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
2. Het recht tot uitvoering van de bijkomende straffen genoemd onder c en d van het voorgaande lid, vervalt niet door de dood van de veroordeelde.
3. Bij toepassing van het bepaalde in lid 1 onder b en d blijven de uit de bestaande arbeidsverhoudingen voortvloeiende rechten en plichten onverkort gehandhaafd.
MAATREGELEN
Artikel 6-6
1. De navolgende maatregelen kunnen worden opgelegd:
a. onderbewindstelling van de onderneming van de veroordeelde waarin het economische delict is begaan, in geval van een opzettelijk misdrijf, voor een tijd van ten hoogste drie jaren en in geval van een niet opzettelijk misdrijf voor een tijd van ten hoogste twee jaren;
b. het opleggen van de verplichting tot storting van een waarborgsom, in geval van een opzettelijk misdrijf, voor een bedrag van ten hoogste een miljoen gulden en voor een tijd van ten hoogste drie jaren; in geval van een niet opzettelijk misdrijf, voor een bedrag ten hoogste vijfhonderdduizend gulden en voor een tijd van ten hoogste twee jaren;
c. het opleggen van de verplichting tot voldoening van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als in het Wetboek van Strafrecht geregeld;
d. het opleggen van de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goed maken van de gevolgen van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt.
2. Het recht tot tenuitvoerlegging van de onder c en d van het voorgaande lid genoemde maatregelen vervalt niet door de dood van degene te wiens aanzien zij zijn opgelegd.
3. De tenuitvoerlegging van een opgelegde maatregel, als bedoeld in lid 1 onder b en c of tot de betaling van kosten anders dan die van de openbaarmaking, geschiedt op de wijze van de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een geldboete, met dien verstande, dat geen vervangende vrijheidsstraf kan worden toegepast.
Artikel 7
1. De maatregelen vermeld in artikel 6 worden tezamen met straffen opgelegd, behalve in het geval van toepassing van artikel 55, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande, dat in dit geval de maatregel vermeld in artikel 6, lid 1 onder b niet kan worden opgelegd.
2. In geval van toepassing van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht kan de tijd, voor welke de maatregel van onder bewindstelling is opgelegd, bij rechterlijk bevel telkens met een jaar worden verlengd.
Artikel 8
1. Bij de uitspraak, waarbij een bijkomende straf of maatregel, als vermeld in artikel 6 wordt opgelegd, worden voor zoveel nodig, alle bijzonderheden en gevolgen naar behoefte geregeld, daaronder begrepen bij onderbewindstelling de benoeming van een of meer bewindvoerders. Bij oplegging van een bijkomende straf als vermeld in artikel 5 lid 1, onder d, kan bovendien worden bevolen, dat de veroordeelde hem van overheidswege ten behoeve van zijn onderneming verstrekte bescheiden inlevert, in zijn onderneming aanwezige voorraden onder toezicht verkoopt en zijn medewerking verleent bij inventarisatie van die voorraden.
2. De rechter, die de bijkomende straf of maatregel heeft opgelegd, kan na vordering van het Openbaar Ministerie of op verzoek van de veroordeelde bij latere beslissing alsnog een regeling geven als vorenbedoeld, dan wel in de gegeven regeling wijziging brengen of ter zake een aanvullende regeling geven. De beslissing is met redenen omkleed; zij is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen. 3. De minister is bevoegd nadere voorschriften te geven ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 9-7
1. Voor zover de rechter niet anders bepaalt, heeft een bewindvoerder, krachtens het voorgaande artikel, diezelfde rechten of verplichtingen als de bewindvoerder, bedoeld in artikel 517 van het Burgerlijk Wetboek en kan zonder machtiging geen ander persoon enige daad van bestuur in de onderneming verrichten.
2. De beschikking tot onderbewindstelling wordt door de Griffier van het gerecht in feitelijke aanleg, dat de beschikking heeft gegeven, openbaar gemaakt in het Advertentieblad van de Republiek Suriname en in een of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. Artikel 16 van de Handelsregisterwet vindt ten aanzien van de bewindvoerder overeenkomstige toepassing.
Artikel 10
De rechter bepaalt in zijn uitspraak, dat de waarborgsom geheel of gedeeltelijk aan de Staat vervalt bij gebreke van nakoming van de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde geen economisch delict zal begaan of van bijzondere door de rechter te stellen voorwaarden. De artikelen 18, lid 2 en 3, 19, lid 4 en 20-24 van het Wetboek van Strafrecht vinden overeenkomstige toepassing.
OPSPORING
Artikel 11-8
Met de opsporing van economische delicten zijn, behalve de bij artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, mede belast de tot visitatie bevoegde ambtenaren, alsmede door de Minister, na overleg met de Minister wie zulks aangaat, bepaaldelijk daartoe aangewezen personen.
Artikel 12
1. De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd om in beslag te nemen, zomede ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle goederen met inbegrip van het vaartuig of vervoermiddel, welke tot de ontdekking der waarheid kunnen dienen. De minister kan ten aanzien van de wijze van inbeslagneming nadere voorschriften geven.
2. De opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde inzage vorderen van alle bescheiden en boeken, waarvan zij voor de goede vervulling van hun taak inzage nodig oordelen.
3. Zij hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, daaronder begrepen, lokalen, opslagplaatsen, erven en woningen waarvan zij op grond van bepaalde feiten of omstandigheden vermoeden dat zich aldaar goederen bevinden, leidende tot opsporing van de strafbare feiten. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich die desnoods met behulp van de sterke arm.
4. In woningen treden zij tegen de wil van de bewoners niet binnen dan voorzien van de algemene schriftelijke last van de vervolgingsambtenaar of een bijzondere schriftelijke last van een hulpofficier van Justitie.
5. Van het binnentreden wordt binnen twee maal vier en twintig uur proces-verbaal opgemaakt. Daarin wordt mede van het tijdstip van binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd zich van bepaalde door hen aangewezen personen te doen vergezellen. In dit geval wordt hiervan in het proces-verbaal melding gemaakt.
6. Van een weigering om te voldoen aan een in dit artikel opgelegde verplichting kan niemand zich met vrucht beroepen op de omstandigheid, dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding is verplicht, zelfs indien deze verplichting hem bij een wettelijke bepaling is opgelegd.
7. De bloed- en aanverwanten in de rechte linie, die in de zijlinie tot de derde graad ingesloten, alsmede de echtgenoot en de vroegere echtgenoot van de persoon te wiens aanzien de gegevens zijn verlangd, kunnen zich van het verstrekken van gegevens verschonen.
Artikel 13-9
1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd in het belang van de opsporing van de goederen, welke:
a. in het openbaar of op een voor het publiek toegankelijke plaats zijn uitgestald;
b. aanwezig zijn op plaatsen, waar opsporingsambtenaren krachtens deze wet toegang hebben;
c. worden uitgevent, vervoerd of ter vervoer, invoer, uitvoer of doorvoer aangeboden;
e. worden afgeleverd, monsters te nemen, alsmede die goederen te wegen en te meten.
2. De houder der goederen is alsdan verplicht de van hem gevorderde medewerking overeenkomstig de aanwijzigingen van die ambtenaren en onder hun toezicht te verlenen vaartuigen of, indien gevorderd, de nodige hulpmiddelen en bijstand kosteloos te verstrekken.
3. Wordt aan een der in het voorgaande lid vervulde verplichtingen niet voldaan, dan kunnen de ambtenaren op kosten en risico van de houder in het nodige voorzien.
Artikel 14
1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd in het belang van de opsporing te vorderen, dat de verpakking van goederen wordt geopend, indien en voor zover dit voor het onderzoek noodzakelijk is.
2. Artikel 13, lid 2 en 3, vindt toepassing.
Artikel 15
1. De opsporingsambtenaren kunnen in het belang van de opsporing vorderen, dat bestuurders van vaartuigen of vervoermiddelen deze doen stilhouden en controle toestaan op de naleving van de voorschriften bedoeld in artikel 1. Zij kunnen, indien de belangen der controle naar hun redelijk oordeel zulks vorderen, ten koste van ongelijk deze vervoermiddelen naar een nabij gelegen plaats overbrengen, lossen of doen lossen dan wel afladen of doen afladen. Zij kunnen vorderen, dat de bestuurders overeenkomstig hun aanwijzingen ter zake medewerking verlenen.
2. Een vordering om stil te houden, controle toe te staan en daarbij medewerking te verlenen kan ook worden gericht tot personen, die goederen vervoeren.
3. De opsporingsambtenaren treffen de maatregelen, welke naar hun redelijke oordeel noodzakelijk zijn ten einde nakoming van een vordering als in dit artikel genoemd te verzekeren.
Artikel 16
1. De minister is bevoegd regelen te stellen omtrent de wijze, waarop de vorderingen tot stilhouden en doen stilhouden worden gedaan.
2. De minister is bevoegd te bepalen, dat ter verzekering van de richtige opsporing van economische delicten op openbare land- en waterwegen versperringen worden aangebracht.
Artikel 17-10
1. Voor zover daarvan niet in deze wet of de in artikel 1 genoemde wetten en besluiten is afgeweken gelden ten aanzien van de opsporing van economische delicten, de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.
2. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens enig voorschrift van deze wet gedaan door een opsporingsambtenaar is een economisch delict.
Artikel 18
1. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 3 zijn de opsporingsambtenaren bevoegd de in dit artikel bedoelde plaatsen te verzegelen en waar nodig zoveel mogelijk te bewaken.
2. Van deze verzegeling alsmede van de inbeslagneming geven zij onverwijld kennis aan de vervolgingsambtenaren belast met de vervolging van economische delicten.
Artikel 19
1. Niettegenstaande hetgeen in artikel 4 is bepaald, kunnen de in beslag genomen goederen met inbegrip van het vaartuig of vervoermiddel in het openbaar worden verkocht. Indien het vaartuig of het vervoermiddel de verdachte niet toebehoort, maar de rechthebbende van het vaartuig of het vervoermiddel, waarmede het strafbaar feit is gepleegd, daarbij behulpzaam is geweest, gelegenheid dan wel inlichtingen en middelen heeft verschaft, kunnen deze eveneens in het openbaar worden verkocht. De opbrengst wordt in Staatskas gestort.
2. Van deze verkoop dient vooraf schriftelijke toestemming te worden verkregen van de vervolgingsambtenaar belast met economische delicten. Deze kan in de toestemming aangeven of alle in beslag genomen goederen of een deel daarvan verkocht zullen (zal) worden.
3. De richtlijnen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde verkoop wordt door het Openbaar Ministerie gegeven.
VOORLOPIGE MAATREGELEN
Artikel 20
1. Indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift wordt beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen, is de vervolgingsambtenaar bevoegd in alle zaken, economische delicten betreffende, zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is aangevangen, de verdachte bij deze te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen:
a. zich te onthouden van bepaalde handelingen;
b. zorg te dragen, dat in het bevel aangeduide voorwerpen, welke vatbaar zijn voor inbeslagneming opgeslagen en bewaard worden ter plaatse, in het bevel aangegeven. Op de vorengenoemde bevelen is artikel 8, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
2. De vorengenoemde bevelen verliezen hun kracht door een tijdsverloop van zes maanden en blijven uiterlijk van kracht totdat de rechterlijke einduitspraak in de zaak, waarin zij zijn gegeven, onherroepelijk is geworden. Zij kunnen tussentijds door de vervolgingsambtenaar bij aan de verdachte te betekenen kennisgeving worden gewijzigd of ingetrokken of door het gerecht waarin de zaak wordt vervolgd, worden gewijzigd of opgeheven. Het gerecht kan dit doen ambtshalve, op de voordracht van de Rechter-Commissaris met het gerechtelijk onderzoek belast of op het verzoek van de verdachte, die steeds wordt gehoord, althans behoorlijk opgeroepen.
Artikel 21
1. Indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen, kan het gerecht in alle zaken economische delicten betreffende, voor de behandeling ter terechtzitting, op de vordering van het Openbaar Ministerie, op de voordracht van de Rechter-Commissaris met het gerechtelijk onderzoek belast, en indien de zaak te zijner zitting wordt behandeld, mede ambtshalve, steeds nadat de verd-achte is gehoord althans behoorlijk opgeroepen, als voorlopige maatregel bevelen:
a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de verdachte, waarin het economische delict wordt vermoed te zijn begaan;
b. onderbewindstelling van de onderneming van de verdachte, waarin het economische delict wordt vermoed te zijn begaan;
c. gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de verdachte in verband met zijn onderneming van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend;
d. dat de verdachte zich onthoudt van bepaalde handelingen;
e. dat de verdachte zorg draagt, dat in het bevel aangeduide voorwerpen, welke vatbaar zijn voor inbeslagneming, opgeslagen en bewaard worden ter plaatse, in het bevel aangegeven. Op de bovengenoemde bevelen is artikel 8, lid 1, van overkomstige toepassing.
2. De vorengenoemde bevelen verliezen hun kracht door een tijdsverloop van zes maanden en blijven uiterlijk van kracht totdat de rechterlijke einduitspraak in de zaak, waarin zij zijn gegeven, onherroepelijk is geworden. Zij kunnen door het gerecht, waarvoor de zaak wordt vervolgd, eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verlengd, gewijzigd of opgeheven. Het gerecht kan dit doen ambtshalve, op de voordracht van de Rechter-Commissaris, met het gerechtelijk onderzoek belast, op de vordering van het Openbaar Ministerie of op verzoek van de verdachte; deze wordt steeds gehoord, althans behoorlijk opgeroepen.
3. Bij toepassing van het bepaalde in lid 1 onder a, vindt artikel 5 lid 3 overeenkomstige toepassing.
Artikel 22
1. Van de in de artikelen 20 en 21 bedoelde rechterlijke bevelen en beschikkingen kan het Openbaar Ministerie binnen drie dagen en de verdachte binnen drie dagen na de betekening in beroep komen bij het Hof van Justitie. 2. Het Hof van Justitie beslist zo spoedig mogelijk.De verdachte wordt gehoord, althans behoorlijk opgeroepen.
Artikel 23
De in de artikelen 20 en 21 bedoelde bevelen en beschikkingen zijn dadelijk uitvoerbaar. Zij worden onverwijld aan de verdachte betekend.
HANDELINGEN IN STRIJD MET STRAFFEN EN MAATREGELEN
Artikel 24
Het opzettelijk handelen of nalaten in strijd met een bijkomende straf als bedoeld in artikel 5, lid 1 onder a, b of e, een maatregel als vermeld in artikel 6, een regeling als bedoeld in artikel 8 of een voorlopige maatregel, dan wel het ontduiken van zodanige bijkomende straf, maatregel, regeling of voorlopige maatregel, is een economisch delict.
Artikel 25-11
Het opzettelijk, al dan niet door middel van een ander, onttrekken van vermoensbestanddelen aan verhaal of tenuitvoerlegging van een krachtens deze wet opgelegde straf, maatregel of voorlopige maatregel is een economisch delict.
Artikel 26
1. Rechtshandelingen in strijd met het bepaalde in de artikelen 24 en 25 zijn nietig.
2. Op de nietigheid kan geen beroep worden gedaan ten nadele van hem, die van de oplegging van de straf, de maatregel of de voorlopige maatregel onkundig was, tenzij hij ernstige reden had om het bestaan ervan te vermoeden.
3. Ten aanzien van de echtgenoot, de bloed- of aanverwanten tot in de derde graad en de personen in dienst van degene te wiens laste de straf, de maatregel of de voorlopige maatregel is uitgesproken, wordt aangenomen, dat zij ernstige reden hebben gehad de oplegging van de straf, de maatregel of voorlopige maatregel te vermoeden, behoudens tegenbewijs.
AFDOENING BUITEN GEDING
Artikel 27-12
1. Het recht tot strafvervolging wegens economische delicten kan vervallen door vrijwillige voldoening aan de voorwaarde of voorwaarden, welke de bevoegde vervolgingsambtenaar op voor de aanvang ter terechtzitting ingediend verzoek van de verdachte ter voorkoming van strafvervolging mocht hebben gesteld.
2. De navolgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
a. betaling van een bepaalde geldsom, bedragende ten minste vijftig cent en niet meer dan de geldboete naar de omschrijving in de desbetreffende wettelijke regeling tegen het feit bedreigd;
b. uitlevering van aan verbeurdverklaring onderworpen zaken of voldoening van de geschatte waarde of afstand van reeds in beslag genomen zaken;
c. storting van een waarborgsom binnen de grenzen, in artikel 5 te dien aanzien gesteld;
d. voldoening van een geldsbedrag ter ontneming van het geschatte voordeel uit het strafbare feit of uit soortgelijke strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan, dat zij door de verdachte zijn begaan;
e. verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goedmaken van de gevolgen van een en ander, alles op kosten van de verdachte, voor zover niet anders is bepaald met dienverstande, dat de voorwaarden onder c, d en e genoemd niet anders kunnen worden opgelegd dan tezamen met de voorwaarden onder a en b vermeld of uit een dezes.
3. De vervolgingsambtenaar bepaalt telkens de termijn, binnen welke aan de door hem ingevolge het voorgaande lid gestelde voorwaarden moet zijn voldaan en zonodig tevens de plaats, waar zulks moet geschieden. De gestelde termijn kan voor de afloop daarvan eenmaal worden verlengd.
AANHANGIG MAKEN DER ZAAK
Artikel 28-13
1. Onverminderd hetgeen in de ter zake geldende wettelijke regelingen is bepaald, kan indien een economisch delict wordt ontdekt door een ambtenaar belast met de opsporing van economische delicten, de zaak ter terechtzitting aanhangig worden gemaakt door een oproeping van de verdachte vanwege het Openbaar Ministerie om te verschijnen op een in die oproeping vermelde terechtzitting van de betrokken kantonrechter.
2. De oproeping behelst een korte aanduiding van het feit, dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het zou zijn begaan. Zij bevat voorts een vermelding van de bevoegdheid, de verdachte bij artikel 27 verleend.
3. In de oproeping wordt de voorwaarde vermeld, die de ambtenaar belast met de opsporing van economische delicten, overeenkomstig deze wet, ter voorkoming van de strafvervolging mocht hebben gesteld. Bij de uitreiking worden inhoud en strekking van de oproeping aan de verdachte zo mogelijk, mondeling kortelijk toegelicht.
4. De ambtenaar maakt in zijn proces-verbaal melding van de uitreiking der oproeping en een dubbel der oproeping wordt bij het proces-verbaal overgelegd. Niet nakoming van het bepaalde in het eerste, tweede of vierde lid heeft nietigheid van de oproeping tengevolge. Vrijwillige verschijning dekt de nietigheid ingevolge van niet nakoming van het eerste of vierde lid.
Artikel 29
1. Het formulier der oproeping wordt door de minister in overleg met de Procureur-Generaal vastgesteld.
2. Het Openbaar Ministerie kan aan de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid van het voorgaande artikel, algemene of bijzondere voorschriften geven ten aanzien van het al of niet aanhangig maken der zaak door oproeping en ten aanzien van de terechtzitting waarvoor de oproeping geschiedt.
Artikel 30
1. Indien de zaak aanhangig is gemaakt door oproeping, kan het Openbaar Ministerie ter terechtzitting bij de aanvang van het onderzoek mondeling of, na vordering, schriftelijk nadere opgave doen van het feit, dat de verdachte ten laste wordt gelegd. De nadere opgave beantwoordt, op straffe van nietigheid, aan de aanduiding van het feit van de oproeping, behoudens verbetering of aanvulling. Op verlangen van de rechter of van de verdachte wordt nadere opgave of schrift gegeven.
2. De oproeping of, als deze gedaan is, de nadere opgave geldt wat betreft de grondslag voor de verdere vervolging als dagvaarding.
3. De artikelen 359 tot en met 363 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 31-14
1. Indien een feit bij deze wet strafbaar gesteld, begaan wordt door een rechtspersoon, wordt de strafvervolging ingesteld en kunnen de in deze wet voorziene straffen en maatregelen, indien deze daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
a. tegen de rechtspersoon dan wel
b. tegen de in Suriname gevestigde leden van het bestuur en bij ontstentenis of belet van die leden tegen de vertegenwoordiger van de rechtspersoon in Suriname;
c. tegen hen, die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die de feitelijke leiding hebben gehad bij de verboden gedraging dan wel d. tegen de onder a, b en c genoemde gezamenlijk.
2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt met de rechtspersoon gelijk gesteld de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap en het doelvermogen.
3. Geen straf wordt uitgesproken tegen het lid van het bestuur of tegen de vertegenwoordiger, van wie blijkt dat het feit buiten zijn toedoen is gepleegd.
HOGER BEROEP
Artikel 32
Tegen een vonnis van de bevoegde kantonrechter, ter zake van een economisch delict gewezen, kan zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie hoger beroep instellen. De desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering inzake hoger beroep vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 33
1. Indien de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, worden alle in beslag genomen goederen c.q. de opbrengst daarvan, aan hem terug gegeven.
2. Indien de verdachte evenwel van de het ten laste gelegde van rechtsvervolging wordt ontslagen, kan de rechter bij zijn uitspraak bepalen, dat hem de goederen of een deel daarvan c.q. de opbrengst of een deel daarvan zullen worden terug gegeven.
3. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in die gevallen, waarin de vervolgingsambtenaar van verdere vervolging afziet.
AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN
Artikel 34
Onverminderd hetgeen in de voorgaande artikelen is bepaald, kunnen omtrent de in de artikelen geregelde onderwerpen bij of krachtens staatsbesluit aanvullende voorschriften worden gesteld.
OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 35-15
1. Zaken betreffende overtredingen van de voorschriften, genoemd in artikel 1, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij een kantonrechter of het Hof van Justitie aanhangig, worden afgedaan volgens de tot op dat tijdstip geldende regelen.
2. De in artikel 1 genoemde wettelijke voorschriften voorkomende strafbepalingen, welke afwijken van het bepaalde in artikel 4 blijven in dit geval buiten toepassing, met uitzondering van de strafbepalingen genoemd in het Decreet tegengaan smokkelen en het Zeevisserijdecreet (S.B. 1980 No. 144).
3. Indien de in artikel 1 genoemde wettelijke voorschriften bepalingen bevatten, welke afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze wet, blijven deze bepalingen eveneens buiten toepassing.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 36-16
1. Deze wet dat kan worden aangehaald als "Wet economische delicten" wordt bekend gemaakt in het Staatsblad van de Republiek Suriname.
2. Het treedt in werking, hetzij in zijn geheel, hetzij bij gedeelten op een nader door de President te bepalen tijdstip. 1 Zie verbeterblad S.B. 1986 no. 60; Gew. bij S.B. 1989 no. 42, S.B. 1992 no. 80; Delfstoffenwet is ingetrokken bij Decreet Mijnbouw (S.B. 1986 no. 28). 2 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 60. 3 Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 4 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 60; Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 5 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 60; Gew. bij S.B. 1989 no. 42, S.B. 2002 no. 67. 6 Gew. bij S.B. 1989 no. 42, S.B. 2002 no. 67. 7 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 60. 8 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 60; Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 9 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 60; Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 10 Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 11 Gew. bij S.B. 1989 no.42. 12 Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 13 Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 14 Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 15 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 60; Gew. bij S.B. 1989 no. 42. 16 Gew. bij S.B. 1989 no. 42; I.w.t. 19 mei 1986 (S.B. 1986 no. 32).][