Wet Loonbelasting


<< Terug naar overzicht

WET van 23 december 1981 tot vaststelling van een loonbelasting (Wet Loonbelasting) 1 (S.B. 1981 no.181), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1982 no.73, S.B. 1982 no.121, S.B. 1983 no.43, S.B. 1983 no.44, S.B. 1984 no.107, S.B. 1989 no.102, S.B. 1993 no.54, S.B. 1995 no.11 en S.B. 1995 no.51, S.B. 1995 no. 114, S.B. 1998 no. 73, S.B. 2000 no. 118, S.B. 2000 no. 123, S.B. 2002 no. 110, S.B. 2003 no. 2.

HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALING

Artikel 1-2
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
a. "Minister": de Minister van Financiën;
b. "Inspekteur": de Inspekteur der Direkte Belastingen;
c. "Ontvanger": de Ontvanger der Direkte Belastingen.
 

HOOFDSTUK II
BELASTINGPLICHT

Artikel 2
Onder de naam loonbelasting wordt van werknemers een direkte belasting geheven.

Artikel 3-3
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staat of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, dan wel uit een bestaande dienstbetrekking van een ander.
2. Wie niet binnen Suriname woont, wordt slechts als werknemer beschouwd voor zover hij:
a. zijn dienstbetrekking binnen Suriname vervult, dan wel loon geniet uit een vroeger binnen Suriname vervulde dienstbetrekking;
b. in dienstbetrekking staat tot een Surinaamse publiekrechtelijke rechtspersoon, dan wel uit andere hoofde loon geniet van een zodanige rechtspersoon;
c. loon geniet uit een bestaande of vroegere dienstbetrekking door hemzelf of door een ander vervuld als bestuurder of commissaris van een binnen Suriname gevestigd lichaam als bedoeld in artikel 1 van de "Inkomstenbelasting 1922", ook in geval van beperking van de bevoegdheid tot buiten Suriname gelegen gedeelten van de onderneming van dat lichaam. 1 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, letter a, wordt het personeel dat uit hoofde van een dienstbetrekking tot een onderneming waarvan de leiding binnen Suriname is gevestigd, werkzaam is of is geweest op een vervoermiddel dat het verkeer onderhoudt tussen plaatsen binnen en plaatsen buiten Suriname, dan wel tussen plaatsen buiten Suriname onderling, geacht die dienstbetrekking binnen Suriname te vervullen of te hebben vervuld.
4. Waar een werknemer woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
5. De buiten Suriname verblijfhoudende Surinamer, die in dienstbetrekking staat tot een Surinaams publiekrechtelijk rechtspersoon, alsmede zijn niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot en zijn minderjarige inwonende kinderen en pleegkinderen, worden geacht binnen Suriname te wonen.
 

Artikel 4-4
1. Als dienstbetrekking wordt mede aangemerkt de arbeidsverhouding van:
a. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van verzekeringsovereenkomsten;
b. de commissaris van een binnenlands belastingplichtig lichaam in de zin van de "Inkomstenbelasting 1922";
c. degene, die als artiest optreedt, tenzij dit optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden;
d. degene, die als beroep een tak van sport beoefent;
e. degene, wiens funktie op een verkiezing of benoeming berust;
f. degene, die, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 1613b van het Surinaams Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt, alsmede degene, die eerstgenoemde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat.
Het in dit lid bepaalde blijft buiten toepassing, indien de bovengenoemde overeenkomst rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijk persoon, ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.
2. Bij of krachtens staatsbesluit kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt aangemerkt de arbeidsverhouding van degene, die tegen beloning persoonlijke arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt aangemerkt, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.
3. Bij of krachtens staatsbesluit kunnen regelen worden gesteld ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt aangemerkt de arbeidsverhouding van degene die krachtens overeenkomst al dan niet regelmatig zijn bemiddeling verleent tot het verrichten van al of niet in onderling overleg vastgestelde werkzaamheden, alsmede van degenen die eerstgenoemde bij het uitvoeren van de werkzaamheden bijstaan of door hem in verband met die
dienstbetrekking wordt ingezet.

Artkel 5
Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die ten behoeve van de natuurlijk persoon, tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huis-houding verricht.

Artikel 6
1. Inhoudingsplichtige is:
a. degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan;
b. degene, die aan een of meer personen loon uit een vroegere dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander verstrekt;
c. degene, die ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort, aan een of meer personen uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander doet.
2. Wie niet binnen Suriname woont of gevestigd is, wordt slechts als inhoudingsplichtige beschouwd voor zover hij binnen Suriname een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een binnen Suriname wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft.
3. Diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers van vreemde mogendheden en de hun toegevoegde ambtenaren worden, indien zij van vreemde nationaliteit zijn en zij in Suriname geen bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen, onder voorwaarde van wederkerigheid, niet als inhoudingsplichtige beschouwd.
4. De woon- of vestigingsplaats van de inhoudingsplichtige wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 7-5
Als degene tot wie de dienstbetrekking bestaat, wordt beschouwd:
1. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder:
a. degene, met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;
b. het lichaam;
c. degene, met wie het optreden is overeengekomen;
d. degene, met wie de sportbeoefening is overeengekomen;
e. degene, die het loon uitbetaalt;
f. degene, met wie de overeenkomst tot aanneming van werk is gesloten.
2. in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid: degene, die bij het aldaar bedoelde staatsbesluit als inhoudingsplichtige is aangewezen.

HOOFDSTUK III
VOORWERP VAN BELASTING 5 Gew. bij S.B. 1989 no. 102.

Artikel 8-6
1. De belasting wordt geheven naar het zuiver loon.
2. Zuiver loon in het loon verminderd met de aftrekbare kosten.
 

Artikel 9
1. Loon is al hetgeen, onder welke naam en in welke vorm ook, uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.
2. Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voor-waarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, voor zover zij niet worden gedekt door stortingen van de werknemer.
 

Artikel 10-7
1. Tot het loon behoren niet:
a. aanspraken die berusten op een pensioenregeling;
b. aanspraken ingevolge de Surinaamse Ongevallenregeling;
c. aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken als bedoeld zijn onder letter b;
d. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een aanspraak die tot het loon be-hoort;
e. kostenvergoedingen, indien de inhoudingsplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre deze betrekking hebben op noodzakelijke, rechtstreeks uit het vervullen der dienstbetrekking voortvloeiende, kosten;
f. bedragen, welke worden ingehouden wegens verplichte bijdragen ingevolge een pensioenregeling;
g. de waarde van het vervoer betreffende het in de regel dagelijks reizen van de werknemer tussen zijn woning of verblijfplaats en de plaats van zijn werkzaamheden, voor zover het vervoer door of vanwege de inhoudingsplichtige plaatsvindt;
h. uitkeringen aan kinderbijslag tot een bedrag van Sf.20.000,- (Twintigduizend Gulden Surinaams courant) per kind per maand met een maximum van Sf.80.000,- (Tachtigduizend Gulden Surinaams courant) per maand;
i. vakantie-uitkeringen tot, per jaar, het bedrag van het loon over een maand, doch ten hoogste Sf. 1.600.000,- (Eén Miljoen en Zeshonderd Duizend Gulden Surinaams Courant);
j. gratificaties of bonussen ten aanzien waarvan geen andere bijzondere regeling geldt, toegekend als extra beloning ter zake van verrichte arbeid, tot het bedrag gelijk aan het loon over een maand, met een maximum van Sf. 1.600.000,- (Eén Miljoen en Zeshonderd Duizend Gulden Surinaams courant) per jaar.
Betreft de uitkering een periode korter dan één jaar, dan geldt een naar evenredigheid verlaagd maximum.
2. Onder pensioenregeling wordt verstaan:
a. iedere regeling welke uitsluitend ten doel heeft de verzorging bij invaliditeit en ouderdom van werknemers of gewezen werknemers en voorziening in het levensonderhoud van hun weduwen, minderjarige kinderen en pleegkinderen, een en ander door middel van pensioen;
b. elke regeling die door de Minister als zodanig is aangewezen.
3. De Minister kan bepalen dat eveneens niet tot het loon behoren:
a. andere aanspraken dan die welke bedoeld zijn in het eerste lid, indien dit tot vergemakkelijking van de heffing van de belasting kan leiden;
b. uitkeringen ter gelegenheid van een dienstjubileum van de werknemer, en vakantieuitkeringen;
c. uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van bijzondere kosten van de werknemer terzake van bevalling, ziekte, invaliditeit of sterfgeval;
d. uitkeringen tot dekking van de kosten van een opleiding of studie voor een beroep van de werknemer, alsmede verstrekkingen ten behoeve van zodanige opleiding of studie;
e. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van schade aan en verlies van goederen van de werknemer.
4. De Minister kan regelen geven naar welke wordt beoordeeld in hoeverre vergoedingen geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van noodzakelijke kosten als bedoeld zijn in het eerste lid, letter e.
 

Artikel 11
1. Niet in geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat, indien het niet mogelijk of gebruikelijk is dat loon te gelde te maken, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.
2. De Minister kan nadere regelen geven met betrekking tot de waardering van aanspraken en van niet in geld genoten loon.
 

Artikel 12-8
1. Aftrekbare kosten zijn de noodzakelijke, rechtstreeks uit het behoorlijk vervullen der dienstbetrekking voortvloeiende kosten, voor zover zij niet gedaan worden tot het voeren van een zekere staat.
2. De aftrekbare kosten, bedoeld in het eerste lid, worden gesteld op vier percent van het loon met een maximum van Sf. 500.000,- (Vijfhonderd Duizend Gulden Surinaams courant) per jaar, zulks voor zover ter zake van die kosten geen onbelaste kostenvergoeding wordt genoten.
 

HOOFDSTUK IV
TARIEF

Artikel 13-9
1. a. Belastbaar loon is:
(1). ten aanzien van de in Suriname wonende werknemer: het zuiver loon verminderd met de belastingvrije som.
(2). ten aanzien van de niet in Suriname wonende werknemer: het zuiver loon zonder toepassing van de belastingvrije som.
b. De belastingvrije som over een loontijdvak van een jaar bedraagt Sf.1.890.000,-.
2. Vervallen.
3. Loontijdvak is het tijdvak waarover het loon wordt genoten. Het bedrag van de belasting over een ander loontijdvak dan een jaar wordt door herleiding bepaald. Bij de herleiding wordt:
a. een jaar op 364 dagen;
b. een maand op 30 1/3 dag;
c. een week op 7 dagen en
d. een dag op 8 uren gesteld.
4. De Minister stelt voor door hem aan te wijzen gevallen loonbelastingtabellen vast voor loontijdvakken, waarvoor hij deze nodig acht. Bij het opstellen van deze tabellen brengt de Minister de door hem nodig geachte loon klassen en afrondingen aan.
 

Artikel 14-10
1. De belasting wordt geheven volgens onderstaand tarief:
van het gedeelte van het belastbaar loon
tot en met Sf. 6.240.000,- 8%
van het gedeelte van het belastbaar loon boven
Sf. 6.240.000,- tot en met Sf. 10.590.000,- 18%
van het gedeelte van het belastbaar loon boven
Sf. 10.590.000,- tot en met Sf.16.590.000,- 28%
van het gedeelte van het belastbaar loon boven Sf. 16.590.000,- 38%
2. De in lid 1 genoemde percentages van 28 en 38 worden verhoogd met 10 procentpunten overbruggingsheffing tot onderscheidenlijk 38% en 48; deze overbruggingsheffing heeft een tijdelijk karakter en vervalt op 1 januari 2004.

Artikel 15-11
Vervallen.

Artikel 16-12
Vervallen.
 

Artikel 17-13
1. Een beloning die toegekend wordt over een tijdvak dat meerdere normale loontijdvakken bestrijkt, wordt afzonderlijk belast.
2. De belasting over de in het eerste lid bedoelde beloning (de bijzondere beloning) is als volgt te berekenen:
a. het bedrag van de bijzondere beloning wordt gedeeld door het aantal normale loontijdvakken waaraan de bijzondere beloning is toe te rekenen en vervolgens gevoegd bij het volgens de tabel belaste loon over het loontijdvak waarin de bijzondere beloning wordt genoten;
b. over het onder a. als uitkomst verkregen loonbedrag wordt de belasting bepaald volgens de tijdvaktabel;
c. het met toepassing van letter b. verkregen belastingbedrag wordt verminderd met het belastingbedrag dat volgens de tabel verschuldigd is over het normale tijdvakloon;
d. de over de bijzondere beloning verschuldigde belasting is gelijk aan het produkt van het onder c berekende verschil en het aantal onder a bedoelde normale loontijdvakken;
e. het aantal loontijdvakken, waaraan de bijzondere beloning is toe te rekenen, is gelijk aan het aantal loontijdvakken waarop de bijzondere beloning betrekking heeft.
3. Vervallen.
 

Artikel 17-a14
1. Op verzoek van de belastingplichtige worden uitkeringen ineens, welke zijn aan te merken als loon uit dienstbetrekking, doch welke geen betrekking hebben op een bepaalde periode, omvattende meerdere normale loontijdvakken, niet op de voet van de in artikel 14 opgenomen tabel belast.
2. De belasting over de onder het eerste lid vallende bestanddelen van het belastbare loon wordt geheven volgens onderstaand tarief:
van het gedeelte tot en met Sf 900.000,- 5%
van het gedeelte boven Sf 900.000,- tot en met Sf 1.800.000,- 15%
van het gedeelte boven Sf 1.800.000,- tot en met Sf 2.950.000,- 25%
van het gedeelte boven Sf 2.950.000,- 35%
3. De in het tweede lid van dit artikel genoemde percentages van 25 en 35 worden verhoogd met 10 procentpunten overbruggingsheffing tot onderscheidenlijk 35 en 45; deze overbruggingsheffing heeft een tijdelijk karakter en vervalt op 1 januari 2004.
 

Artikel 17-b15
1. Het in de maanden maart 1982 tot en met juni 1982 in totaal verschuldigde bedrag aan loonbelasting wordt verminderd met vijf percent van dat bedrag.
2. Met de volgens het eerste lid berekende vermindering wordt rekening gehou-den bij de inhouding van loonbelasting in de maand september 1982.
3. De in het vorige lid bedoelde vermindering kan slechts plaatsvinden indien en voor zover de dienstbetrekking in september 1982 en in de periode maart 1982 tot en met juni 1982 tot dezelfde inhoudingsplichtige heeft bestaan.
 

Artikel 17-c16
1. Op verzoek van de belastingplichtige wordt loon toegekend wegens overwerk, verricht in een loontijdvak van een maand als volgt belast:
van het gedeelte tot en met Sf. 210.000,- 5%
van het gedeelte boven Sf. 210.000,- tot en met Sf. 840.000,- 15%
van het gedeelte boven Sf 840.000,- 25%
Indien loon toegekend wegens overwerk betrekking heeft op loontijdvakken van een maand, worden de uitkeringen die betrekking hebben op gedeelten van dezelfde maand samengevoegd, waarna het vorenstaand tarief wordt toegepast op het maandbedrag.
Indien loon toegekend wegens overwerk betrekking heeft op meerdere loontijdvakken van een maand, wordt het toegerekend aan de loontijdvakken waarop het betrekking heeft, waarna het vorenstaand tarief op ieder loontijdvak afzonderlijk wordt toegepast.
Onder overwerk wordt verstaan het werk dat een werknemer in opdracht van of met toestemming van de werkgever, met inachtneming van de wettelijke regels, verricht buiten het voor hem vastgestelde arbeidsrooster.
 

Artikel 18-17
1. In afwijking van de artikelen 14 en 17 wordt:
a. Vervallen.
b. ten aanzien van de binnen Suriname wonende artiest of beroepssportbeoefenaar, die een overeenkomst van korte duur is aangegaan, de belasting geheven over het loon naar een tarief van 10 percent;
c. ten aanzien van de niet binnen Suriname wonende artiest of beroepssportbeoefenaar, die een overeenkomst van korte duur is aangegaan, de belasting geheven over het loon naar een tarief van 15 percent;
d. ten aanzien van de in artikel 6 van het staatsbesluit Loonbelasting bedoelde hulpen, de belasting geheven over het loon naar een tarief van 6 percent.
2. Vervallen.
Artikel 18-a18
Bij staatsbesluit kunnen de bedragen en percentages genoemd in de artikelen 10, 12 tweede lid, 13, eerste lid, 14, eerste lid, 17, tweede lid en 17c, eerste lid worden gewijzigd.

HOOFDSTUK V
WIJZE VAN HEFFING

Artikel 19
1. De belasting wordt geheven door inhouding op het loon.
2. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop het loon wordt betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel vorderbaar en tevens inbaar wordt.
3. In geval op grond van een verdrag of andere regeling ter voorkoming van dubbele belasting geen loonbelasting behoort te worden ingehouden, mag de inhoudingsplichtige de inhouding slechts achterwege laten, indien de werknemer hem een daartoe strekkende verklaring van de Inspekteur heeft doen toekomen.
4. Overtreft de belasting het van de inhoudingsplichtige genoten loon in geld, dan wordt het ontbrekende geacht te zijn ingehouden op het in het tweede lid omschreven tijdstip, met dien verstande, dat de inhoudingsplichtige bevoegd is dat ontbrekende te verhalen op de werknemer.
 

Artikel 20-19
1. De inhoudingsplichtige is verplicht de over een tijdvak ingehouden belasting op aangifte af te dragen bij de Ontvanger uiterlijk op de zevende werkdag na het einde van de maand, waarin dat tijdvak is geëindigd.
2. In zeer uitzonderlijke gevallen en alleen op schriftelijk verzoek van de inhoudingsplichtige, kan de Inspekteur onder door hem te stellen voorwaarden, uitstel verlenen voor het indienen van de aangifte en de afdracht van de belasting.
3. Ook in de gevallen dat geen belasting behoeft te worden ingehouden, dient aangifte te worden gedaan uiterlijk op de zevende werkdag na het einde van de maand, waarin een loontijdvak is geëindigd.
4. De aangifte geschiedt schriftelijk bij de Ontvanger op een kosteloos door de Inspekteur verstrekt aangiftebiljet.
Ieder die tot het doen van aangifte verplicht is en aan wie geen aangiftebiljet is uitgereikt, is verplicht dit bij de Inspekteur aan te vragen voor het einde van de maand, waarin een loontijdvak zal eindigen.
 

Artikel 21-20
Vervallen.
 

TERUGGAAF
 

Artikel 22
1. De inhoudingsplichtige die teveel heeft afgedragen, kan binnen drie jaren na de afdracht een gemotiveerd schriftelijk verzoek om teruggaaf indienen bij de Inspekteur.
2. De Inspekteur doet binnen een maand na ontvangst van het verzoekschrift uitspraak.
3. De uitspraak is met redenen omkleed, indien aan het verzoek niet ten volle wordt tegemoetgekomen.
4. De Inspekteur zendt een afschrift van de uitspraak bij een aangetekende brief aan de reclamant of reikt hem tegen gedagtekend ontvangstbewijs uit.

Artikel 23-21
Vervallen.

NAHEFFING EN ADMINISTRATIEVE BOETE

Artikel 24-22
1. Indien de belasting niet of niet tot het juiste bedrag is afgedragen of indien een te hoge teruggaaf is verleend, kan de te weinig afgedragen dan wel te veel teruggegeven belasting worden nageheven. De Inspekteur legt daartoe een aanslag op.
2. De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.
 

Artikel 25
De in een naheffingsaanslag begrepen belasting kan met ten hoogste 100 percent worden verhoogd. Verhoging vindt plaats volgens door de Minister te geven regelen.
 

Artikel 26
Indien en voor zover de belasting te laat, doch voordat een naheffingsaanslag is vastgesteld, wordt betaald, kan de Inspekteur bij wijze van verhoging een naheffingsaanslag opleggen van ten hoogste 10 percent van het te laat betaalde bedrag.
 

Artikel 27
1. De aanslagbiljetten worden door de Inspekteur gedagtekend en aan de betrokkenen toegezonden.
2. Naheffingsaanslagen zijn invorderbaar vijftien dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet, waarna de Ontvanger, zonder enige aanmaning of waarschuwing tot gerechtelijke invordering overgaat. Daarbij kan het dwangbevel onmiddellijk na het bevel tot betaling, zonder verder verwijl ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 28
De Direkteur der Belastingen is bevoegd tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de in de artikelen 25 en 26 bedoelde verhoging, indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn.

AANSPRAKELIJKHEID
 

Artikel 29-23
1. Hoofdelijk aansprakelijk is:
a. voor de belasting en de administratieve boete verschuldigd door een niet binnen Suriname wonende of gevestigde inhoudingsplichtige: de leider van zijn vaste inrichting binnen Suriname zijn binnen Suriname wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, dan wel degene die de leiding heeft van de hier te lande verrichte werkzaamheden;
b. voor de belasting en de administratieve boete verschuldigd door een niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap of vereniging: ieder der bestuurders;
c. voor de belasting en de administratieve boete verschuldigd door een inhoudingsplichtige, die is ontbonden of wiens plaats van vestiging niet langer binnen Suriname is gelegen: ieder van de met de vereffening of overbrenging van de onderneming belaste personen, behoudens voor zover zij aantonen dat de niet-voldoening niet aan hen is te wijten;
d. voor de belasting en de administratieve boete verschuldigd door twee of meer inhoudingsplichtigen: ieder van die inhoudingsplichtigen;
e. voor de ten onrechte niet ingehouden loonbelasting: de betreffende werknemer, tenzij deze de Inspekteur van de nalatigheid van de inhoudingsplichtige in kennis heeft gesteld.
2. De in het eerste lid, letter e, bedoelde aansprakelijkheid van de werknemer omvat mede de in een op hem betrekking hebbende naheffingsaanslag begrepen administratieve boete, indien hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de verschuldigde belasting niet is ingehouden, tenzij hij de Inspekteur van de nalatigheid van de inhoudingsplichtige in kennis heeft gesteld.
 

HOOFDSTUK VI
BEZWAAR EN BEROEP

Artikel 30-24
1. Vervallen.
2. Hij die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als loonbelasting door een inhoudingsplichtige van hem is ingehouden, kan binnen twee maanden na de inhouding een bezwaarschrift indienen bij de Inspekteur.
3. De inhoudingsplichtige of de werknemer die bezwaar heeft tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen bij de Inspekteur.
 

Artikel 31
1. Op het bezwaarschrift wordt zo spoedig mogelijk uitspraak gedaan door de Inspekteur.
2. Indien het bezwaar is gericht tegen een naheffingsaanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 34 en 35 wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de naheffingsaanslag gehandhaafd, tenzij gebleken is dat en in hoeverre hij onjuist is.
3. De uitspraak is met redenen omkleed indien aan het bezwaar niet ten volle wordt tegemoetgekomen.
4. De Inspekteur zendt een afschrift van de uitspraak bij aangetekende brief aan de reclamant of reikt het hem tegen gedagtekend ontvangbewijs uit.
 

Artikel 32
1. Hij die bezwaar heeft tegen een ingevolge artikel 22 of artikel 31 gedane uitspraak van de Inspekteur, kan binnen twee maanden nadat het afschrift der uitspraak ter post is bezorgd of tegen ontvangbewijs is uitgereikt, in beroep komen bij de in artikel 59 van de "Inkomstenbelasting 1922" bedoelde Raad van Beroep.
2. Overigens zijn de bepalingen van de artikelen 55 tot en met 59 van de "Inkomstenbelasting 1922" van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33
Een uit een uitspraak van de Inspekteur of van de Raad van Beroep voortvloeiende teruggaaf van ingehouden belasting wordt verleend aan degene van wie de belasting is ingehouden.

HOOFDSTUK VII
BIJZONDERE BEPALINGEN

 

Artikel 34
Iedere inhoudingsplichtige is gehouden aan de Inspekteur:
a. de door deze gevorderde gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hem is opgedragen, van belang kunnen zijn;
b. boeken en andere bescheiden, waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de vaststelling van feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de heffing van de belastingen, waarvan de inhouding aan hem is opgedragen, desgevorderd ter inzage te verstrekken.
 

Artikel 35
1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, ter keuze van de Inspekteur en binnen een door deze te stellen termijn.
2. Toegelaten moet worden dat afschriften, fotocopieën, lichtdrukken en uittreksels worden gemaakt van de boeken en andere bescheiden waarvan op grond van artikel 34 inzage wordt verstrekt.

Artikel 36
De verplichtingen welke volgens de artikelen 34 en 35 bestaan jegens de Inspekteur, gelden mede jegens iedere door of vanwege de Minister aangewezen andere ambtenaar van de Belastingdienst.

Artikel 37
1. De inhoudingsplichtige is gehouden volgens de Minister te stellen regelen:
a. van de werknemer opgave te verlangen van gegevens waarvan kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;
b. de onder a bedoelde gegevens door te geven aan een andere inhoudingsplichtige;
c. een loonadministratie te voeren;
d. aan de Inspekteur opgave te verstrekken van het in een kalenderjaar door de werknemer genoten loon, van de ingehouden belasting en van andere gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van de loonbelasting en de inkomstenbelasting;
e. aan de werknemer opgave te verstrekken van het in een kalenderjaar genoten loon en de ingehouden belasting.
2. Indien de werknemer geen gegevens heeft verstrekt als zijn bedoeld in artikel 13
38, dient de inhoudingsplichtige de belasting in te houden volgens het hoogste tarief.
 

Artikel 38
De werknemer is gehouden volgens door de Minister te stellen regelen aan de inhoudingsplichtige opgave te verstrekken van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van belasting van belang kan zijn.
 

Artikel 39-25
Het is een ieder verboden hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet, of in verband daarmede, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van deze wet of voor de heffing of de invordering van enige belasting.
 

Artikel 40-26
1. Bij staatsbesluit kunnen voor bepaalde groepen werknemers nadere, zonodig afwijkende, regelen worden gesteld inzake de heffing van de belasting, alsmede andere in het kader van deze wet passende nadere regelen worden gegeven ter aanvulling van in deze wet geregelde onderwerpen.
2. De Minister kan aanvullende regelen geven betreffende:
a. de heffing van de belasting in geval loon van meer dan een inhoudingsplichtige of mede loon van een derde, dan wel over enig tijdvak meer dan een beloning wordt genoten;
b. inhouding van geschatte bedragen, gevolgd door periodieke afrekening.

HOOFDSTUK VIII
STRAFBEPALINGEN

Artikel 41
1. Hij die:
a. een aangifte onjuist of onvolledig doet;
b. verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen of gegevens, onjuiste of onvolledige inlichtingen of gegevens verstrekt;
c. verplicht zijnde tot het ter inzage verstrekken van boeken of andere bescheiden, valse of vervalste boeken of andere bescheiden ter inzage verstrekt;
een en ander, indien daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, wordt gestraft, hetzij met hechtenis van ten hoogste twee maanden en geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, hetzij met een van beide voormelde straffen.
2. Hij die een der in het vorige lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en met geldboete van ten hoogste vijf en twintigduizend gulden, of indien dit hoger is, éénmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting, hetzij met een van 25 Gew. bij S.B. 1991 no. 63. 26 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
beide voormelde straffen.
3. Strafvervolging wordt niet ingesteld, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, of juiste en volledige inlichtingen of gegevens verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 47 bedoelde ambtenaren de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
 

Artikel 42
Hij die niet of niet volledig voldoet aan een hem bij of ingevolge de artikelen 20, 34 en 35, tweede lid, opgelegde verplichting, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 43
Hij aan wiens schuld schending van de bij artikel 39 opgelegde geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden; indien de schending opzettelijk geschiedt wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden.
Geen vervolging wordt ingesteld dan op klachte van hem te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.
 

Artikel 44-27
Op overtreding van krachtens deze wet bij staatsbesluit gegeven algemene regelen, kan daarbij straf worden gesteld, doch geen andere of hogere dan geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden.

Artikel 45-28
Voor zover de Minister zulks daarbij bepaalt, wordt overtreding van een door hem krachtens deze wet vastgesteld algemeen voorschrift gestraft met geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 46-29
De bij deze wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
 

Artikel 47-30
Met het opsporen van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, de ambtenaren van de Belastingdienst belast.
 

Artikel 48-31
Zolang het proces-verbaal, opgemaakt terzake van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten - met uitzondering van die welke zijn bedoeld in artikel 43 - nog niet in handen van het Openbaar Ministerie is gesteld, kan de verdachte strafvervolging voorkomen door vrijwillige voldoening aan door de Direkteur der Belastingen te stellen voorwaarden.
Als voorwaarde kan worden gesteld betaling van een bepaalde geldsom, bedragende niet minder dan vijftig cent en niet meer dan het maximum der geldboete op het feit gesteld.

Artikel 49-32
1. Indien een bij deze wet strafbaar gesteld feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, wordt de strafvervolging ingesteld en worden straffen uitgesproken:
hetzij tegen die rechtspersoon,
hetzij tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven of die de feitelijke leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten,
hetzij tegen beiden.
2. Het strafbaar gestelde feit wordt ondermeer begaan door of vanwege een rechtspersoon indien het wordt begaan door personen die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde, handelen in de sfeer van de rechtspersoon, ongeacht of deze personen ieder afzonderlijk het strafbare feit hebben begaan dan wel bij hen gezamenlijk de elementen van het strafbare feit aanwezig zijn.
3. Aan een rechtspersoon wordt als hoofdstraf steeds een geldboete opgelegd.
 

HOOFDSTUK IX
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 50-33
1. De artikelen 19 en 20 vinden voor het eerst toepassing over loontijdvakken, welke na 28 februari 1982 eindigen.
De Minister is bevoegd voor deze loontijdvakken tabellen samen te stellen waarin is verwerkt dat de verschuldigde loonbelasting over de loontijdvakken welke in de maanden januari en februari 1982 eindigen, evenredig wordt toegerekend aan de loontijdvakken die in 1982 na 28 februari eindigen.
2. De Minister is bevoegd regelen te geven volgens welke teruggaaf van loonbelasting kan plaatsvinden in gevallen waarin, door toepassing van de in het eerste lid bedoelde tabellen, meer loonbelasting is geheven dan bij toepassing van de, ingevolge artikel 13, lid 4 samengestelde tabellen het geval zou zijn geweest.
Deze teruggaaf kan slechts worden verleend indien daarom, op een door de Minister vastgesteld formulier, wordt verzocht.
Dit verzoek dient vóór 1 juli 1983 bij de Inspekteur te zijn ingediend.
Teruggaaf wordt slechts verleend, indien deze een bedrag van Sf.50,- (VIJFTIG GULDEN) overschrijdt.
3. Bijzondere beloningen, als bedoeld in artikel 17, genoten in 1982 vóór 1 maart worden geacht te zijn genoten in de maand maart 1982.
De over deze beloning verschuldigde belasting kan, desgewenst, in plaats van over de maand maart 1982, worden afgedragen over elk der maanden maart tot en met december 1982, en wel een tiende deel per maand. Houdt de werknemer op loon te genieten van de inhoudingsplichtige, die de bijzondere beloning heeft uitbetaald, dan dient het resterende nog af te dragen deel der belasting, te worden afgedragen bij de afdracht over het laatste loontijdvak waarover de inhoudingsplichtige aan die werknemer loon betaalt.
4. Voor het jaar 1994 vindt berekening, inhouding en heffing van loonbelasting plaats op de voet van de artikelen 13 eerste lid, 14 eerste en tweede lid en 17a tweede en derde lid met ingang van 1 augustus.
De verhoogde belastingvrije som wordt vanaf genoemde datum naar tijdsgelang toegepast; derhalve wordt rekening gehouden met ééntwaalfde van die som per loontijdvak van een kalendermaand, dan wel indien het loontijdvak korter dan een kalendermaand is naar evenredigheid.
Tot en met de maand juli wordt rekening gehouden met de belastingvrije som, de tarieven en tariefschijven zoals die per 1 januari 1993 in werking zijn getreden.

Artikel 51-34
De Minister kan nadere regelen geven omtrent de richtige uitvoering van deze wet.
 

Artikel 52-35
1. Deze wet, die als "Wet Loonbelasting" kan worden aangehaald, wordt in het Staatsblad van de Republiek Suriname bekend gemaakt.
2. Zij treedt in werking met ingang van 1 januari 1982, met dien verstande dat zij voor het eerst toepassing vindt ten aanzien van loontijdvakken welke na 31 december 1981 eindigen.
2 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
3 Gew. bij S.B. 1982 no. 73, S.B. 1994 no. 88, S.B. 1995 no. 11.
4 Gew. bij S.B. 1983 no. 43, S.B. 1989 no. 102.
6 Gew. bij S.B. 1983 no. 43, S.B. 1993 no. 54, S.B. 1995 no. 11.
7 Gew. bij S.B. 1982 no. 73, S.B. 1983 no. 43, S.B. 1983 no. 44, S.B. 1984 no. 107, S.B. 1991 no. 63, S.B. 1993 no. 54, S.B. 1994 no. 88, S.B. 1995 no. 11, S.B. 1995 no. 51, S.B. 1995 no. 114, S.B. 2000 no. 118, S.B. 2000 no. 123, S.B. 2003 no. 2.
8 Gew. bij S.B. 1984 no. 107, S.B. 1993 no. 54, S.B.1995 no. 11, S.B. 1995 no. 51, S.B. 2000 no. 123, S.B. 2003 no. 2.
9 Gew. bij S.B. 1982 no. 121; Zie Verbeterblad S.B. 1982 no. 167; Gew. bij S.B. 1983 no. 43, S.B. 1993 no. 54, S.B. 1994 no. 88, S.B. 1995 no. 11, S.B. 1995 no. 51, S.B. 1995 no. 114, S.B. 1998 no. 73, S.B. 2000 no. 123, S.B. 2003 no. 2. 10 Gew. bij S.B. 1993 no. 54, S.B. 1994 no. 88, S.B. 1995 no. 51, S.B. 1995 no. 114, S.B. 1998 no. 73, S.B. 2000 no. 123, S.B. 2002 no. 110, S.B. 2003 no. 2.
11 Vervallen bij S.B. 1993 no. 54.
12 Vervallen bij S.B. 1993 no. 54.
13 Gew. bij S.B. 1982 no. 73, S.B. 1983 no. 43, S.B. 1991 no. 63, S.B.1993 no. 54. 14 Ingev. bij S.B.1982 no. 73; Gew. bij S.B. 1993 no. 54, S.B. 1994 no. 88, S.B. 1995 no. 51, S.B. 1995 no. 114, S.B. 2002 no. 110.
15 Ingev. bij S.B. 1982 no. 121.
16 Ingev. bij S.B. 1991 no. 63; Gew. bij S.B. 1994 no. 88, S.B. 1995 no. 11, S.B. 1995 no. 114, S.B. 1998 no. 73, S.B. 2000 no. 123, S.B. 2003 no. 2. Zie Verbeterblad S.B. 2003 no. 5. 17 Gew. bij S.B. 1982 no. 121, S.B. 1983 no. 43, S.B. 1989 no. 102, S.B. 1993 no. 54.
18 Ingev. bij S.B. 1995 no. 11; Gew. bij S.B. 1995 no. 51. 19 Gew. bij S.B. 1983 no. 43.
20 Vervallen bij S.B. 1993 no. 54.
21 Vervallen bij S.B. 1993 no. 54.
22 Gew. bij S.B. 1993 no. 54.
23 Gew. bij S.B. 1983 no. 43.
24 Gew. bij S.B. 1993 no. 54.
27 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
28 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
29 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
30 Gew. bij S.B. 1991 no. 63; in het Wetboek van Strafvordering is art. 8 thans art. 134 .
31 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
32 Gew. bij S.B. 1991 no. 63. 33 Gew. bij S.B. 1994 no. 88.
34 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.
35 Gew. bij S.B. 1991 no. 63.