Wet Militair Tuchtrecht


<< Terug naar overzicht

STAATSBESLUIT van 25 november 1975 no. 3575, houdende publicatie van de tekst van de Wet Militair Tuchtrecht (S.B. 1975 no. 7). WET MILITAIR TUCHTRECHT

HOOFDSTUK I

MATERIEEL TUCHTRECHT

PARAGRAAF 1 OMVANG VAN DE WERKING DER TUCHTRECHT EN BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

De bepalingen van deze wet zijn toepasselijk op de Surinaamse militair.

Artikel 2

De begrippen vastgelegd in het Wetboek van Militair Strafrecht zijn, tenzij daarvan in de volgende artikelen wordt afgeweken, in deze wet van toepassing.

Artikel 3

Onder de Minister wordt verstaan de voor de Defensie verantwoordelijke Minister.

Artikel 4

1. Onder bevelhebber wordt verstaan de militair die met het oppercommando van de Surinaamse strijdkrachten is belast.

2. Onder commandant wordt verstaan de militaire meerdere die ingevolge art. 24 en 25 aangewezen is om als tuchtrechter in eerste aanleg op te treden.

Artikel 5

Onder gestrafte wordt verstaan de militair die op grond van deze wet tuchtrechtelijk is gestraft.

PARAGRAAF 2 TUCHTRECHTELIJKE STRAFBAARHEID

Artikel 6

Als schuldig aan een tuchtvergrijp is tuchtrechtelijk strafbaar:

1o de militair die zich schuldig maakt aan een niet in enige strafwet omschreven feit dat strijdig is met de militaire tucht of orde;

2o de militair die een strafbaar feit begaat dat:

a. strijdig is met de militaire tucht of orde en tevens

b. van zo lichte aard is dat het buiten strafrechtelijke behandeling kan worden afgedaan.

Artikel 7

1. De bevoegdheid te veroordelen of een strafbaar feit voldoet aan de in artikel 6 onder 2o genoemde voorwaarden berust bij de bevelhebber en de auditeur militair gezamenlijk, met dien verstande dat, ook indien slechts één van hen van oordeel is dat het feit niet buiten strafrechtelijke behandeling kan worden afgedaan, steeds verwijzing naar de militaire rechter plaats vindt.

2. Tuchtrechtelijke bestraffing van een feit als bedoeld in artikel 6 onder 2o vindt niet plaats wanneer de verdachte zijn voorkeur uitspreekt voor een behandeling van de zaak door de militaire rechter.

PARAGRAAF 3

TUCHTRECHTELIJKE STRAFFEN

Artikel 8

De tuchtrechtelijke straffen zijn:

a. berisping;

b. geldboete;

c. licht arrest;

d. zwaar arrest

Artikel 9

1. De berisping geschiedt mondeling door de commandant en dient te worden aangetekend op de straflijst van de gestrafte.

2. Een aanmerking, waarschuwing of terechtwijzing, waarbij de commandant niet uitdrukkelijk te kennen geeft, dat deze als straf van berisping moet worden beschouwd, geldt niet als straf.

Artikel 10

1. De ingevolge deze wet aan een militair opgelegde geldboete mag ten hoogste 25 procent van zijn maandelijkse militaire bezoldiging bedragen.

2. Indien in enige kalendermaand aan een militair meerdere tuchtrechtelijke geldboetes worden opgelegd, mag de som daarvan het in het eerste lid genoemde maximum evenmin overschrijden.

Artikel 11

Licht arrest kan voor ten hoogste twintig dagen worden opgelegd.

Artikel 12

Licht arrest wordt ondergaan in de kazerne, het kampement, het bivak of op het schip. De bevelhebber kan een andere plaats aanwijzen voor het ondergaan van licht arrest indien hij dat noodzakelijk of gewenst acht.

Artikel 13

De militair die licht arrest ondergaat, is niet uitgesloten van het verrichten van de normale dienst.

Artikel 14

Zwaar arrest kan voor ten hoogste 15 dagen worden opgelegd.

Artikel 15

Zwaar arrest kan worden opgelegd te ondergaan hetzij:

1o in een strafkamer, eventueel in gemeenschap met andere met zwaar arrest gestrafte militairen;

2o in afzondering in een daartoe bestemd vertrek.

Artikel 16

In het geval zwaar arrest in de in artikel 15 onder 1o bedoelde vorm wordt ondergaan, staat het ter beoordeling van de commandant of de gestrafte al dan niet wordt uitgesloten van het verrichten van de normale dienst.

Artikel 17

In het geval zwaar arrest in afzondering wordt ondergaan, is de gestrafte uitgesloten van het verrichten van de normale dienst. Niettemin kunnen hem bepaalde werkzaamheden de dienst betreffende worden opgedragen.

Artikel 18

De bevelhebber kan de plaats waar en de wijze waarop de straf van zwaar arrest wordt ondergaan wijzigen, ingeval de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de gestrafte dan wel het klimaat of de weeromstandigheden ofwel de toestand van de ruimten, waarin de straf wordt ondergaan, dit noodzakelijk maken in het belang van de gestrafte.

Artikel 19

In een kampement, bivak of op een schip wordt de straf van zwaar arrest ondergaan naar door de bevelhebber te stellen regelen, zoveel mogelijk in overeenstemming met de voorgaande artikelen.

Artikel 20

De duur der arreststraffen is tenminste één dag.

Artikel 21

1. Het is de met arrest gestrafte militair verboden, de plaats waar hij zijn straf moet ondergaan, zonder noodzaak te verlaten of zonder daartoe verkregen verlof bezoek te ontvangen.

2. Naar door de Minister te stellen regelen kan hem worden toegestaan godsdienstoefeningen van zijn gezindte bij te wonen.

Artikel 22

1. Bij de oplegging van een arreststraf wordt bepaald, dat de tijd, gedurende welke de gestrafte vóór de tenuitvoerlegging van de straf in verband met het begane feit in voorlopig arrest, in verzekering of in voorlopige hechteneis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde arreststraf in mindering zal worden gebracht.

2. Deze bepaling is ook van toepassing, ingeval aan een militair, terzelfdertijd verdacht van meerdere feiten, de straf wordt opgelegd terzake van een ander feit dan waarvoor in het vorige lid genoemde dwangmiddelen op hem zijn toegepast.

Artikel 23

De betrekkelijke zwaarte der tuchtrechtelijke straffen wordt bepaald door de volorde waarin zij voorkomen in artikel 8.

HOOFDSTUK II

TUCHTPROCESRECHT

PARAGRAAF 1 STRAFBEVOEGDHEID

Artikel 24

1. De bevoegdheid om de in artikel 8 vermelde straffen aan de onder zijn bevelen staande militairen op te leggen komt toe aan:

a. elke opper- en hoofdofficier van de strijdkrachten;

b. de commandant van een oorlogsvaartuig;

c. de commandant van een compagnie of van een daarmee door de Minister gelijk te stellen eenheid;

d. de officier detachementscommandant;

e. elke boven een onder b t/m d genoemde commandant gestelde meerdere.

2. Bij afwezigheid van een in lid 1 onder b, c en e genoemde commandant gaat de daarin bedoelde bevoegdheid over op degene, die met de waarneming van het commando is belast.

Artikel 25

De bevoegdheid om de in artikel 8 onder a en c genoemde straffen aan de onder zijn bevelen staande militairen op te leggen komt mede toe aan de als zodanig aangewezen onderofficier detachementscommandant, doch slechts voorzover het detachement geen deel uitmaakt van een troepenafdeling onder de bevelen van een andere meerdere.

Artikel 26

1. De bevoegdheid om, hetzij de uitvoering van een tuchtrechtelijke straf te schorsen, hetzij een zodanige strafoplegging teniet te doen of te wijzigen, komt toe aan: a. de commandant; b. de boven de commandant gestelde meerdere, echter niet zonder zo mogelijk de gestrafte en de commandant te hebben gehoord.

2. Tenietdoening of wijziging van de strafoplegging overeenkomstig het vorige lid kan niet meer geschieden: a. na indiening van beklag of na een ingesteld beroep bij de militaire rechter; b. indien de straf is opgelegd door de militaire rechter.

3. Wanneer het door de gestrafte ingestelde beklag of beroep niet ontvankelijk is, kan de strafoplegging door de Minister - indien daartoe dringende redenen bestaan - worden teniet gedaan.

PARAGRAAF 2 HET TUCHTPROCES

Artikel 27

Geen tuchtrechtelijke straf wordt opgelegd voordat de verdacht door de commandant mondeling is gehoord. Indien dit niet uitvoerbaar is, geschiedt de ondervraging schriftelijk.

Artikel 28

De commandant houdt bij de strafoplegging rekening met:

a. de feitelijke omstandigheden waaronder het vergrijp is begaan;

b. de persoonlijke en andere omstandigheden alsmede het doorgaand gedrag van de dader.

Artikel 29

1. Bij de bepaling van de soort en de maat van de tuchtrechtelijke straf is de commandant verplicht rechtvaardigheid te betrachten.

2. Hij beslist naar eigen inzicht en geweten.

Artikel 30

Bij bestraffing van een militair terzake van één of meer vergrijpen, wordt slechts één straf opgelegd.

Artikel 31

De omschrijving van de strafreden dient een duidelijke en bondige feitelijke weergave van de bestrafte gedraging of gedragingen in te houden.

Artikel 32

1. De strafoplegging geschiedt zo mogelijk mondeling door de commandant.

2. Indien het in lid 1 gestelde niet uitvoerbaar is, kan de oplegging ook schriftelijk geschieden door uitreiking van een stuk dat tenminste bevat:

a. de naam, rang en functie van de commandant:

b. de naam en rang van de gestrafte

c. de opgelegde straf;

d. de volledige strafreden.

Artikel 33

De gestrafte heeft het recht zijn straflijst in te zien en daarvan afschrift te nemen.

Artikel 34

1. Is de verdachte ten tijde van de ontdekking van het feit niet in werkelijke dienst, dan draagt de bevelhebber zonodig aan de Minister, onder overlegging van de voor de beoordeling van deze aanvraag noodzakelijke stukken, machtiging om hem in werkelijke dienst op te roepen.

2. Ten aanzien van een overeenkomstig lid 1 opgeroepene gelden de gewone regels omtrent tuchtrechtelijke bestraffingen.

Artikel 35

Zowel het ondergaan als het doen ondergaan van tuchtrechtelijke straffen is te beschouwen als dienst.

PARAGRAAF 3

TENUITVOERLEGGING VAN TUCHTRECHTELIJKE STRAFFEN

Artikel 36

Van opgelegde tuchtrechtelijke straffen kan, ter gelegenheid van nationale feestdagen of op grond van andere buitengewone omstandigheden, gehele of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend, waartoe bij staatsbesluit nadere regels worden gegeven.

Artikel 37

1. De geldboete moet binnen drie dagen na de oplegging door de gestrafte worden betaald.

2. De commandant kan hem op zijn verzoek éénmaal uitstel van betaling verlenen van ten hoogste één maand.

3. De geldboete moet in ieder geval bij het verlaten van de werkelijke dienst worden betaald.

Artikel 38

1. Bij gebreke van betaling binnen de bij of ingevolge het vorige artikel gestelde termijn worden de niet betaalde boetes op de militaire bezoldiging van de gestrafte ingehouden.

2. Op het in te houden bedrag wordt een toeslag berekend van tien procent, welke eveneens op de aan de gestrafte toekomende militaire bezoldiging wordt ingehouden.

Artikel 39

Bij staatsbesluit worden nadere regelen gesteld met betrekking tot de invordering, de inhouding, de verantwoording en de bestemming van de ingevorderde of ingehouden gelden

Artikel 40

1. De arreststraffen worden ten uitvoer gelegd zo spoedig mogelijk nadat zij zijn opgelegd.

2. De dag waarop de tenuitvoerlegging van de opgelegde arreststraf feitelijk is aangegeven geldt als de eerste dag van de bepaalde straftijd.

3. De straftijd wordt gerekend te zijn geëindigd bij de reveille van de dag volgend op de laatste dag der ondergane arreststraf .

Artikel 41

Behalve krachtens de artikelen 26 en 45, mag de aangevangen uitvoering van een arreststraf alleen worden geschorst, teneinde de gestrafte een hem inmiddels opgelegde zwaardere tuchtrechtelijke straf of een door de strafrechter opgelegde straf te doen ondergaan.

Artikel 42

Wanneer de werkelijke diensttijd van een met arrest gestrafte militair verstrijkt tijdens het ondergaan der straf, wordt hij in werkelijke dienst gehouden, totdat zijn straftijd is geëindigd.

PARAGRAAF 4

BEKLAG EN BEROEP OVER TUCHTRECHTELIJKE STRAFFEN

Artikel 43

1. De gestrafte, die zich bezwaard acht over de opgelegde straf en/of de omschrijving van de strafreden, is bevoegd zijn beklag te doen bij de boven de commandant gestelde meerder of bij de door de Minister aangewezen meerdere, behoudens het bepaalde in artikel 49 onder b.

2. De in lid 1 bedoelde bevoegdheid bestaat niet in het geval de tuchtrechtelijke straf is opgelegd door de militaire rechter.

Artikel 44

1. Het beklag moet schriftelijk worden gedaan binnen een termijn van vijf dagen na de strafoplegging door indiening bij de commandant. In geval van volstrekte verhindering om binnen de genoemde termijn beklag te doen, vangt die termijn aan zodra de verhindering is opgeheven.

2. Verlangt de zich in arrest bevindende gestrafte omtrent het doen van een beklag anderen te raadplegen, dan worden de door hem daartoe, aangezochte personen, ten getale van ten hoogste drie, tot hem toegelaten, voorzover de bevelhebber hun aanwezigheid niet onraadzaam acht.

Artikel 45

1. Door het beklag wordt tot uitvoering of de verdere uitvoering der straf niet geschorst.

2. Onverminderd zijn bevoegdheid tot schorsing krachtens artikel 26, kan de meerdere die over het beklag dient te beslissen, indien daarvoor redenen zijn, de verdere uitvoering der straf schorsen.

Artikel 46

1. De in artikel 43 lid 1 genoemde meerdere is verplicht de zaak zo spoedig mogelijk in haar geheel te onderzoeken. Hij zal de klager, de commandant indien deze dat wenst of het onderzoek het vordert, en voorts voorzover daartoe redenen zijn de door beiden opgegeven of andere getuigen en deskundigen horen, of wanneer dit niet mogelijk is door een tot straffen bevoegde commandant doen horen.

2. Nadat het onderzoek is afgesloten, beslist de meerdere bij een met redenen omklede schriftelijke beschikking.

Artikel 47

1. De in artikel 43 lid 1 genoemde meerdere doet de straf teniet indien hij van oordeel is dat de tuchtrechtelijke bestraffing ongedaan gemaakt behoort te worden.

2. Oordeelt deze meerdere dat de straf of de omschrijving van de strafreden dan wel beide behoren te worden gewijzigd, dan brengt hij de door hem nodig geachte wijzigingen aan, met dien verstande dat de straf niet kan worden verzwaard.

3. Het door de klager ten onrechte geleden nadeel zal zoveel mogelijk worden hersteld.

Artikel 48

1. De beslissing wordt aan de klager meegedeeld, waarbij hem een afschrift of een uittreksel van de beschikking wordt uitgereikt.

2. De beschikking wordt in afschrift aan de commandant gezonden.

Artikel 49

Bevoegd om in beroep te gaan bij de militaire rechter is:

a. de klager, die zich bezwaard acht over de in artikel 48 lid 1 bedoelde beslissing, behoudens in het geval de straf is teniet gedaan.

b. de gestrafte, die zich bezwaard acht over de opgelegde straf en/of de omschrijving van de strafreden in het geval de straf werd opgelegd door de bevelhebber.

Artikel 50

1. Het in beroep gaan dient te geschieden binnen een termijn van vijf dagen na de mededeling als bedoeld in artikel 48 lid 1, dan wel na de strafoplegging als bedoeld in het vorige artikel onder b, door indiening bij de commandant van een schriftelijk verzoek gericht aan de militaire rechter. Ingeval van volstrekte verhindering om binnen de genoemde termijn in beroep te gaan, vangt die termijn aan zodra de verhindering is opgeheven.

2. Het beroep wordt steeds geacht met betrekking tot de zaak in haar geheel te zijn ingesteld.

Artikel 51

Van het recht van beklag en van het recht om in beroep te gaan bij de militaire rechter kan geen afstand worden gedaan.

HOOFDSTUK III

BIJZONDERE BEPALINGEN PARAGRAAF 1 GRENSGEBIED TUSSEN STRAF- EN TUCHTRECHT

Artikel 52

Terzake van een door een militair begaan strafbaar feit, waarvan de militaire rechter moet kennis nemen of waarvoor deze hem veroordeeld heeft, wordt de dader, boven de bij het vonnis uit te spreken of uitgesproken straf, geen tuchtrechtelijke straf opgelegd.

Artikel 53

1. Het recht van strafvordering vervalt niet door de toepassing van een tuchtrechtelijke straf.

2. In geval van schuldigverklaring houdt de rechter bij de bepaling van de straf rekening met de opgelegde tuchtrechtelijke straf.

Artikel 54

wanneer een militair verdacht wordt twee of meer feiten te hebben begaan, die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en waarvan één of meer tot de kennisneming van de militaire rechter behoren, terwijl één of meer van die feiten tuchtvergrijpen opleveren, neemt de militaire rechter, indien er samenhang tussen die feiten bestaat, daarvan gelijktijdig kennis en neemt hij bij de bepaling van de straf het tuchtvergrijp of de tuchtvergrijpen mede in aanmerking.

Artikel 55

1. Wanneer de militair rechter bij het onderzoek van een hem ter kennis gebrachte zaak

a. oordeelt dat het feit een tuchtvergrijp oplevert krachtens artikel 6;

b. oordeelt dat het ten laste gelegde feit niet bewezen is of geen strafbaar feit inhoudt, doch de verdachte zich wel aan een met de zaak samenhangend tuchtvergrijp schuldig maakte, is hij bevoegd, hetzij de zaak ter verdere behandeling naar de commandant van de verdachte te verwijzen, hetzij de zaak zelf tuchtrechtelijk af te doen.

2. In het laatste geval is de militaire rechter, indien de verdachte ter zake van het feit reeds tuchtrechtelijk werd gestraft, bevoegd die straf te bevestigen of te wijzigen, al dan niet met wijziging van de omschrijving der strafreden, dan wel die straf teniet te doen.. Indien hij de straf wijzigt ten gunste van de verdachte of teniet doet, wordt het ten onrechte geleden nadeel zoveel mogelijk hersteld.

3. Heeft de militaire rechter de zaak niet ter verdere behandeling naar de commandant verwezen, noch zelf het feit tuchtrechtelijke bestraft, dan wordt ter zake van het feit geen tuchtrechtelijke straf opgelegd.

PARAGRAAF 2 TOEPASSELIJKHEID OP KRIJGSGEVANGENEN

Artikel 56

Deze wet is tevens van toepassing op krijgsgevangenen en andere ge?nterneerde personen, die ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Militair Strafrecht gedeeltelijk met Surinaamse militairen zijn gelijkgesteld, doch slechts in zoverre die toepassing zich verdraagt met het verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 12 augustus 1949.

PARAGRAAF 3

SLOTBEPALINGEN

Artikel 57

De Minister geeft nadere voorschriften over hoe verder gehandeld dient te worden na strafoplegging, schorsing, wijziging en tenietdoening van en beklag over opgelegde tuchtrechtelijke straffen.

Artikel 58

Onverminderd de bepalingen van deze wet waarin een staatsbesluit is voorgeschreven, kunnen omtrent de in de voorgaande hoofdstukken geregelde onderwerpen bij of krachtens staatsbesluit aanvullende voorschriften worden vastgesteld.

Artikel 59

1. Deze wet treedt in werking op het tijdstip van beëindiging voor Suriname van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

2. Zij kan worden aangehaald als” Wet Militair Tuchtrecht”.

INHOUD WET MILITAIR TUCHTRECHT

Hoofdstuk I

Materieel Tuchtrecht.

Paragraaf 1.

Omvang van de werking der Tuchtrecht en begripsbepalingen.

Paragraaf 2.

Tuchtrechtelijke strafbaarheid.

Paragraaf 3.

Tuchtrechtelijke straffen.

Hoofdstuk II Tuchtprocesrecht.

Paragraaf 1.

Strafbevoegdheid.

Paragraaf 2.

Het tuchtproces.

Paragraaf 3.

Tenuitvoerlegging van tuchtrechtelijke straffen.

Paragraaf 4.

Beklag en beroep over tuchtrechtelijke straffen.

Hoofdstuk III Bijzondere bepalingen.

Paragraaf 1.

Grensgebied tussen straf- en tuchtrecht.

Paragraaf 2.

Toepasselijkheid op krijgsgevangenen.

Paragraaf 3.

Slotbepalingen.