Wet rechtspositie militairen


<< Terug naar overzicht

WET van 17 mei 1996, houdende regelen omtrent de rechtspositie van militairen (Wet rechtspositie militairen) (S.B. 1996 no.28).

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

DEFINITIES

1. In deze wet wordt verstaan onder: de Minister: de Minister belast met defensie aangelegenheden; militaire ambtenaren: personen die krachtens een aanstelling als militair in bezoldigde dienst van de Staat zijn; militaire arbeidscontractanten: personen die krachtens een arbeidsovereenkomst in militaire dienst van de Staat zijn; militaire landsdienaren: militaire ambtenaren en militaire arbeidscontracten; aanstelling : besluit van de President dan wel de Minister waardoor een persoon anders dan met toepassing van het burgerlijk recht, in militaire dienst van de Staat wordt genomen of waarbij een tijdelijk dienstverband in een vast dienstverband wordt omgezet; bevordering: plaatsing van een militaire landsdienaar in een hogere rang dan die welke hij laatstelijk, voor de bevordering heeft bekleed; verlaging van rang: plaatsing van de militaire landsdienaar in een lagere rang dan die welke hij laatstelijk, voor de verlaging heeft bekleed; benoeming: plaatsing in een bepaalde militaire funktie, anders dan krachtens last tot waarneming als bedoeld in een artikel 21; maand: tijdvak van dertig dagen; salaris: totaal bedrag in geld waarop een militaire landsdienaar uit hoofde van zijn dienstverband maandelijks – of indien hij op weekbezoldiging dan wel op week-, dag-, uur- of taakloon werkzaam is, wekelijks – aanspraak maakt; de personeelswet: de Wet van 31 december 1962 houdende regeling omtrent de rechtstoestand van de landsdienaren en hun aanspraken op verloven, verlofsbezoldigingen en wachtgelden (G.B. 1962 no.192, geldende tekst S.B. 1985 no. 41, laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1987 no.93).

2. Voor de toepassing van de Ambtenarenpensioenwet 1972 (G.B. 1972 no. 150) alsmede voor de toepassing van de in deze wet aangehaalde artikelen van de Personeelswet worden de militairen ambtenaren gelijkgesteld met ambtenaren in de zin van de Personeelswet. (zie S.B. 1981 no.118 art. 1 lid 2).

Artikel 2

UITOEFENING VAN BEVOEGDHEDEN

Bij de uitoefening van bevoegdheden op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt, behalve met het belang van een goede en doelmatige samenstelling en 1 functionering van de militaire organisatie, ook zoveel mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke belangen van degene ten aanzien van wie de bevoegdheid wordt uitgeoefend.

Artikel 3

KENNISGEVING VAN BESLUITEN

1. Een besluit genomen op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht door middel van hetzij een afschrift van het besluit, hetzij – in gevallen waarin het verstrekken van een afschrift niet uitdrukkelijk is voorgeschreven – een stuk, houdende een uittreksel, of een mededeling van de strekking, van het besluit.

2. Een besluit wordt geacht ter kennis van de belanghebbende te zijn gebracht op de dag waarop het desbetreffende stuk:

a. hetzij door of vanwege het gezag dat tot het nemen van de beslissing bevoegd is aan hem is overhandigd;

b. hetzij als aangetekende brief aan hem in persoon is uitgereikt;

c. hetzij aan hem is betekend op de wijze als voor exploiten in burgerlijke zaken is voorgeschreven.

Artikel 4

WERKING VAN BESLUITEN

1. Een besluit, genomen op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet, werkt niet eerder ten nadele van de belanghebbende dan met ingang van de dag volgende op die waarop het overeenkomstig artikel 3 te zijner kennis is gebracht.

2. Een besluit heeft geen terugwerkende kracht, voor zover het voor de belanghebbende nadelig is.

3. Behoudens het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel treedt een besluit in werking met ingang van de dag volgende op die waarop het is genomen, voor zover in het besluit niet anders is bepaald.

Artikel 5

VASTSTELLING FORMATIES

Bij Staatsbesluit wordt voor elk onderdeel van het Nationaal Leger bedoeld in artikel 8 van de Wet op het Nationaal Leger (S.B. 1996 no.27) de formatie vastgesteld waarin de functies die er te vervullen zijn worden bepaald en de rang die voor het bekleden van een bepaalde functie vereist is.

Artikel 6

GEORGANISEERD OVERLEG

1. Er is een commissie van overleg in militaire rechtspositionele aangelegenheden welke tot taak heeft de Minister desgevraagd of uit eigen beweging van advies te dienen.

2. De Minister legt, alvorens een beslissing wordt genomen in aangelegenheden die in algemene zin voor de rechtspositie van de militaire landsdienaren van belang zijn, deze ter advies aan de in lid 1 bedoelde commissie voor.

3. De militaire landsdienaar kan bij hem bestaande grieven van rechtspositionele aard aan de Commissie van Overleg voorleggen.

4. De samenstelling, inrichting, werkwijze en nadere regelen met betrekking tot het overleg in militaire rechtspositionele aangelegenheden worden bij staatsbesluit vastgesteld.

5. Bij staatsbesluit kunnen voorzieningen worden getroffen met betrekking tot een arbitragecommissie die, indien het overleg niet overeenstemming leidt, een bindende beslissing neemt. Deze arbitragecommissie bestaat uit twee vertegenwoordigers van de militairen en twee vertegenwoordigers van de Regering, aan te wijzen door de President en staat onder voorzitterschap van een door beide partijen aan te wijzen persoon. Indien partijen niet tot een vergelijk kunnen komen, wordt op verzoek van de President een lid van het Hof van Justitie als voorzitter aangewezen.

Artikel 7

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN

Onverminderd de bepalingen van deze wet waarin een staatsbesluit is voorgeschreven, kunnen omtrent de hierna geregelde onderwerpen bij of krachtens staatsbesluit nadere regels worden vastgesteld.

HOOFDSTUK II

ARBEIDSOVEREENKOMST EN AANSTELLING

Artikel 8

BEVOEGDHEID TOT HET AANGAAN VAN EEN ARBEIDSOVEREENKOMST

Bevoegd tot het aangaan van een arbeidscontract met een militaire arbeidscontractant is:

a. de President voor zover het betreft het uitoefenen van werkzaamheden waarvoor een officiersrang vereist is;

bde Minister voor zover het betreft het uitoefenen van werkzaamheden niet vallende onder sub a.

Artikel 9

VOORWAARDEN VOOR HET AANGAAN VAN EEN ARBEIDSOVEREENKOMST

1. Arbeidsovereenkomsten kunnen slechts worden gesloten:

a. met personen die bij een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 11 lid 1 niet geschikt voor aanstelling tot militaire ambtenaar zijn bevonden doch om bijzondere redenen wel onder de krijgstucht moeten vallen;

b. met personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;

c. met personen die na vervulling van hun dienstplicht voor een bepaalde termijn vrijwillig wensen na te dienen en het dienstbelang zulks wenselijk maakt;

d. met personen die de wens te kennen geven voor een bepaalde termijn als militair dienstbaar te willen zijn, indien zulks in het belang van de dienst wenselijk is;

f. met personen die op grond van een samenwerkingsovereenkomst op militair gebied tussen Suriname en een andere mogendheid als militair diensten zullen verrichten;

g. voor de waarneming van een functie als bedoeld in artikel 21;

h. voor functies welke geen volledige dag-, week-, maand of jaartaak opleveren;

i. voor functies ten aanzien waarvan zulks bij of krachtens staatsbesluit is bepaald. Op de arbeidsovereenkomsten zijn van toepassing de bepalingen van artikel 15, de leden 2, 3 en 4 van de Personeelswet.

2. In de arbeidsovereenkomst wordt de militaire arbeidscontractant titulair ingedeeld in de rang waarin hij zou zijn ingedeeld indien hij tot militaire ambtenaar zou zijn aangesteld.

3. Op de militaire arbeidscontractant zijn van overeenkomstige toepassing de artikelen 8, 17 lid 3, 19 leden 3, 4 en 5, 26 lid 3 en 60 leden 4 en 5 van de Personeelswet.

AANSTELLING

Artikel 10

BEVOEGDHEID TOT AANSTELLING

Bevoegd tot aanstelling van militaire ambtenaren zijn:

a. de President;

b. de Minister voor zover het anderen dan officieren betreft.

Artikel 11

VOORWAARDEN VOOR AANSTELLING

1. Aan de aanstelling van een militaire ambtenaar gaat, volgens regelen bij staatsbesluit te stellen en behoudens de daarbij te bepalen uitzonderingen, een geneeskundig onderzoek vooraf. De kosten van dat onderzoek en – binnen de daarvoor bij staatsbesluit te stellen grenzen – de door de betrokkene te maken reis- en verblijfkosten zijn voor rekening van de Staat.

2. Aanstelling is slechts mogelijk van personen die:

a. de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;

b. de Surinaamse nationaliteit bezitten;

c. niet bij een geneeskundig onderzoek als bedoeld in lid 1 lichamelijk ongeschikt zijn bevonden, en

d. niet bij een, volgens door de Minister te stellen regelen ingesteld, veiligheidsonderzoek ongeschikt zijn bevonden.

3. Aanstelling geschiedt hetzij in vaste hetzij in tijdelijke dienst.

4. Een besluit tot aanstelling wordt onverwijld door middel van een afschrift ter kennis van de betrokkene gebracht.

5. Een aanstelling werkt niet, zolang zij niet uitdrukkelijk of stilzwijgend door de betrokkene is aanvaard. Personen die naar burgerlijk recht niet handelingsbekwaam zijn, kunnen een aanstelling aanvaarden in de gevallen waarin, en behoudens de voorwaarden en beperkingen waaronder, zij ingevolge de bepalingen van het Surinaams Burgerlijk Wetboek een arbeidsovereenkomst kunnen sluiten.

Artikel 12

AANSTELLING IN VASTE DIENST

Indien uit het aan een militaire ambtenaar verstrekte afschrift van het besluit tot zijn aanstelling niet blijkt dat een tijdelijk dienstverband is beoogd, wordt hij geacht in vaste dienst te zijn aangesteld.

Artikel 13

GEBREKEN IN DE GRONDSLAG VAN HET DIENSTVERBAND

1. Indien een besluit strekt tot aanstelling in tijdelijke dienst in een ander geval dan voorzien in artikel 14, eerste lid, wordt de militaire ambtenaar geacht in vaste dienst te zijn aangesteld.

2. Strekt een besluit tot aanstelling in tijdelijke dienst voor een langere termijn dan ingevolge artikel 14, leden 2 en 3, mogelijk is, dan wordt de militaire ambtenaar geacht voor de maximaal toegelaten termijn te zijn aangesteld.

3. Indien blijkt dat van Staatswege een arbeidsovereenkomst is gesloten in een ander geval dan voorzien in artikel 9 lid 1 wordt de betrokkene alsnog, met terugwerkende kracht tot de datum waarop die overeenkomst is ingegaan, tot militaire ambtenaar aangesteld. Deze aanstelling kan niet een vermindering van salaris ten gevolge hebben.

4. Tegenover hem die te goeder trouw een aanstelling heeft aanvaard, of met de Staat een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, kan geen beroep worden gedaan op nietigheid wegens verzuim van volledige inachtneming der bepalingen gesteld bij of krachtens den artikelen 11, 15 en 45. 5. Zodra blijkt van een verzuim als bedoeld in voorgaande lid, wordt dit- tenzij het nietigheid tengevolge heeft- hersteld met terugwerkende kracht tot de datum van ingang van de aanstelling of van de arbeidsovereenkomst, indien en voor zover zulks met eerbiediging van verkregen rechten mogelijk is.

Artikel 14

AANSTELLING IN TIJDELIJKE DIENST

1. Aanstelling in tijdelijke dienst is slechts mogelijk:

a. van personen, die op grond van de resultaten van een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 11 lid 1, niet aanstonds in aanmerking komen voor een aanstelling in vaste dienst;

b. van personen, die nog niet voldoen aan een der vereisten gesteld in artikel 11 lid 2 onder a en b; c. op proef.

2. De termijn van de eerste aanstelling in tijdelijke dienst is één jaar en kan telkens uitdrukkelijk of stilzwijgend worden verlengd, met dien verstande dat het tijdelijke dienst verband niet langer dan twee jaar in totaal kan duren. Stilzwijgende verlenging wordt telkens geacht voor een termijn van drie maanden te zijn geschied.

3. Een in tijdelijke dienst aangestelde militaire ambtenaar wordt van een aanstelling in vaste dienst voorzien met ingang van de dag waarop zich te zijnen aanzien voor het eerst geen der omstandigheden voordoet onder welke, in gevolge het bepaalde in lid 1 van dit artikel onder sub b een tijdelijk dienstverband mogelijk is.

Artikel 15

OVERGANG IN VASTE DIENST

Een in tijdelijke dienst aangestelde militaire ambtenaar die na het verstrijken van de uiterste termijn van het tijdelijke dienstverband met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van het bevoegde gezag in functie is gebleven, wordt met ingang van de eerste dag na die termijn voorzien van een aanstelling in vaste dienst.

Artikel 16

BEPALING VAN RANG BIJ AANSTELLING

In een besluit tot aanstelling wordt tevens bepaald welke de rang of stand en klasse van de militaire ambtenaar zal zijn.

Artikel 17

VASTSTELLING VAN BEZOLDIGING BIJ AANSTELLING

Bij de aanstelling van een militaire ambtenaar wordt diens aanvangsbezoldiging vastgesteld in overeenstemming met de rang of stand en klasse waarin hij is ingedeeld.

Artikel 18

AFLEGGEN VAN EEN OF BELOFTE

1. Een militaire ambtenaar is verplicht te voldoen aan hetgeen voor hem inzake het afleggen van een eed of belofte bij of krachtens staatsbesluit is bepaald.

2. Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid wordt geen officier als zodanig tot de uitoefening van de militaire dienst toegelaten dan na in handen van de President de eed of belofte als officier te hebben afgelegd.

HOOFDSTUK III BENOEMING, ONTHEFFING EN NON-AKTIVITEIT

Artikel 19

ABEVOEGDHEID TOT BENOEMING EN ONTHEFFING

1. Benoeming van een militaire landsdienaar in een functie waaraan een hogere rang dan die bekleedt wordt, is verbonden, geschiedt door het gezag dat bevoegd is tot bevordering, in de rang die verbonden is aan de betreffende functie. Ontheffing van een militaire landsdienaar uit een functie geschiedt door het gezag dat hem in die functie heeft benoemd.

2. Zolang een militaire landsdienaar een functie vervult op het Ministerie belast met Defensie aangelegenheden is hij uitsluitend ter beschikking van de Minister.

3. De President kan de hem in dit artikel toekomende bevoegdheden delegeren aan de Minister.

Artikel 20

BENOEMING IN MEER DAN ÉÉN FUNCTIE

1. Een militaire landsdienaar kan in meer dan één functie worden benoemd, indien de gezamenlijke omvang van de aan die functies verbonden werkzaamheden gelijktijdige vervulling door één persoon toelaat. In geval van zodanige benoeming wordt daarbij bepaald welke van de functies als hoofdfunctie zal worden aangemerkt. De overige worden beschouwd als nevenfuncties. Voor zover niet anders blijkt, wordt in deze wet met de functie van een militaire ambtenaar alleen diens hoofdfunctie bedoeld.

2. Benoeming in een functie houdt geen aanspraak op bevordering tot de aan die functie verbonden rang in.

Artikel 21

WAARNEMING VAN EEN FUNCTIE

1. Een militaire landsdienaar kan met toepassing van de in artikel 20 voor de benoeming gestelde regels met de waarneming van een functie worden belast:

a. voor de duur van de afwezigheid of verhindering van degene die daarin is benoemd;

b. voor onbepaalde tijd, indien de functie definitief is opengevallen

2. Artikel 20, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

3. Een militaire landsdienaar die niet voldoet aan de eisen van rang of bekwaamheid voor benoembaarheid in een functie, kan met de waarneming daarvan slechts worden belast, indien geen andere geschikte persoon, die wel aan deze eisen voldoet, beschikbaar is.

4. Indien de waarneming korter dan een maand duurt, heeft de militaire landsdienaar geen aanspraak op enige vergoeding. Indien de waarneming langer dan een maand duurt, wordt aan de militaire ambtenaar een toelage toegekend, welke gelijk is aan het verschil tussen de genoten wordende bezoldiging en de bezoldiging, die hem zou worden toegekend, indien hij in de rang behorende bij de waargenomen functie zou zijn benoemd, en wel gerekend vanaf het begin van de waarneming.

5. Indien een militaire landsdienaar gedurende meer dan één jaar in totaal een definitief opengevallen functie heeft waargenomen en hij aan de wettelijke eisen van benoembaarheid voldoet, zal hij daarin worden benoemd.

Artikel 22

BUITENFUNCTIESTELLING

1. Een militaire landsdienaar kan, indien gronden aanwezig zijn voor het in overweging nemen van zijn schorsing of ontslag, voor ten hoogste een maand buiten functie worden gesteld.

2. Buitenfunctiestelling (en opheffing daarvan) kan mede geschieden door de commandant van het krijgsmachtsonderdeel waar de betrokkene dient.

3. Een buitenfunctiestelling geldt zowel voor de hoofdfunctie als voor de nevenfuncties, waarin de militaire landsdienaar is benoemd of met de waarneming waarvan hij is belast.

4. Een besluit tot buitenfunctiestelling wordt door de betreffende commandant onverwijld schriftelijk medegedeeld aan de Minister en aan de betrokkene.

Artikel 23

ONTHEFFING

Buiten het geval van benoeming in een andere functie kan een militaire landsdienaar slechts uit zijn functie met inbegrip van nevenfuncties worden ontheven, en het belang van de dienst zulks vordert.

Artikel 24

NON-AKTIVITEIT VAN RECHTSWEGE

1. Een militaire landsdienaar is van rechtswege op non-aktief gesteld, zodra hij het ambt van Minister bekleedt.

2. De in lid 1 bedoelde militair is verplicht zijn wapens en persoonlijke standaard uitrusting in te leveren.

3. De in het voorgaande lid bedoelde verplichting geldt ook voor de in artikel 179 lid 1 van de grondwet bedoelde militairen.

4. De in lid 1 bedoelde militaire landsdienaar heeft voor de duur van zijn non-aktiviteit geen aanspraak op salaris of emolumenten in de zin van deze wet. Zodra hij als minister wordt ontslagen keert hij van rechtswege in aktieve dienst terug en geniet hij tenminste het salaris waarop hij aanspraak zou hebben gehad, indien hij zonder onderbreking in aktieve dienst was gebleven. Artikel 57, lid 5, van de Personeelswet is van overeenkomstige toepassing.

5. De militaire ambtenaar die wegens het aanvaarden van het lidmaatschap van één der volksvertegenwoordigende lichamen op non-aktief is gesteld, behoudt zijn bezoldiging en de emolumenten die voor doorbetaling in aanmerking komen.

HOOFDSTUK IV

OPLEIDING EN BEVORDERING

Artikel 25

OPLEIDING

Bij staatsbesluit worden regels gesteld betreffende de opleiding van militaire landsdienaren.

Artikel 26

BEVORDERING

Militaire landsdienaren worden door het tot aanstelling bevoegde gezag bevorderd na te hebben voldaan aan de daartoe bij staatsbesluit gestelde eisen, indien zij op grond van het 9 bepaalde in artikel 28 voor bevordering in aanmerking komen en de behoefte tot plaatsvulling in de hogere rang blijkt.

Artikel 27

BIJZONDERE BELONING

1. In zeer bijzondere gevallen, ter beoordeling van het tot aanstelling bevoegde gezag, kunnen militaire landsdienaren worden bevorderd met afwijking van de in artikel 26 bedoelde eisen. Hierbij kan op voordracht of met machtiging van de Raad van Ministers worden afgeweken van de krachtens artikel 5 vastgestelde formatie van het betrokken legeronderdeel.

2. In een geval als in lid 1 bedoeld dient de reden van de bevordering in het daartoe strekkende besluit te worden vermeld.

3. Een militaire landsdienaar kan gedurende zijn loopbaan slechts eenmaal met toepassing van lid 1 worden bevorderd.

4. Behoudens het in voorgaande leden bepaalde is het bepaalde in artikel 60 de leden 1 sub a t/m e en 2 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

RANGLIJST EN BEOORDELINGSLIJSTEN

1. De Minister doet een lijst bijhouden, waaruit door nummering van de militaire landsdienaren in hun rang en stand hun anciënniteit blijkt. De Militaire ambtenaren zijn bevoegd van deze lijst, voor zover betrekking hebbende op hun rang, stand en anciënniteit, kennis te nemen.

2. Indien een militaire landsdienaar zich met zijn plaats op de ranglijst niet kan verenigen kan hij tegen zijn plaatsing schriftelijk bezwaar maken bij de Minister, die op het bezwaarschrift bij gemotiveerde beschikking beslist.

3. De Minister houdt voorts beoordelingslijsten, waarop met betrekking tot de militaire landsdienaren aantekening geschiedt van hun gedrag, geschiktheid, bekwaamheid en dienstijver, alsmede van de toegekende beloningen en opgelegde tuchtstraffen, onder vermelding van de redenen die daartoe hebben geleid. De aantekening van een opgelegde tuchtstraf kan in bij staatsbesluit te bepalen gevallen worden doorgehaald.

HOOFDSTUK V

SCHORSING

Artikel 29

BEVOEGDHEID TOT SCHORSING

De Minister is bevoegd tot schorsing van militaire landsdienaren in hun ambt.

Artikel 30

GRONDEN VOOR SCHORSING Een militaire landsdienaar kan, onverminderd overige tegen hem te nemen maatregelen, worden geschorst in zijn ambt, indien het belang van de dienst zulks bepaaldelijk vordert. Dit kan het geval zijn wanneer:

a. zijn gedragingen, handelingen of tekortkomingen aanleiding geven tot de verwachting dat hij uit de dienst zal worden ontslagen;

b. een bevel tot vrijheidsbeneming op grond van een strafrechtelijk onderzoek tegen hem van kracht is; c. hem bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

Artikel 31

BESLUIT TOT SCHORSING

Een besluit tot schorsing wordt met redenen omkleed en door middel van een afschrift ter kennis van de betrokkene gebracht.

Artikel 32

GEVOLGEN VAN SCHORSING

1. Een geschorste militaire landsdienaar is onbevoegd tot het verrichten van ambtshandelingen.

2. Een geschorste militaire landsdienaar ontvangt over het tijdvak van schorsing geen salaris tenzij de Minister anders bepaalt. De Minister kan bepalen dat het salaris of een gedeelte daarvan aan een ander dan de militaire ambtenaar wordt uitbetaald.

3. De leden 3, 4 en 5 van artikel 67 van de Personeelswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

BEEINDIGING VAN SCHORSING

1. Een schorsing op de in artikel 30, onder a, genoemde grond kan te allen tijde worden opgeheven en eindigt in elk geval na verloop van twee maanden, sedert de datum van ingang, behoudens voortzetting op een andere in dat artikel genoemde grond.

2. Een schorsing op de in artikel 30, onder b, genoemde grond eindigt:

a. zodra zij drie maanden heeft geduurd, tenzij inmiddels een strafvervolging tegen de betrokkene is ingesteld;

b. indien het tegen de militaire landsdienaar ingestelde strafrechterlijke onderzoek zonder diens veroordeling is geëindigd;

c. in andere gevallen, zodra zij wordt opgeheven.

3. Een schorsing op de in artikel 30, onder c, genoemde grond eindigt zodra de opgelegde straf of maatregel ten uitvoer is gelegd.

HOOFDSTUK VI

ONTSLAG

Artikel 34

BEVOEGDHEID TOT ONTSLAGVERLENING

Bevoegd tot het verlenen van ontslag aan militaire ambtenaren zijn:

a. de President;

b. de Minister voor zover het anderen dan officieren betreft.

Artikel 35

GRONDEN VOOR ONTSLAG

1. Aan een militaire ambtenaar wordt ontslag verleend op één van de in artikel 69, lid 1, van de Personeelswet genoemde gronden alsmede op grond van een onherroepelijke veroordeling tot ontslag uit de militaire dienst of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak tot ontzetting van het recht om bij de gewapende macht te dienen.

2. Aan een militaire ambtenaar kan ontslag worden verleend wegens plichtsverzuim alsmede op één van de in artikel 69, lid 2, onder a tot en met 1, van de Personeelswet genoemde gronden. De leden 4 en 5 van artikel 64 van de Personeelswet zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Aan een militaire ambtenaar kan ontslag worden verleend met overeenkomstige toepassing van artikel 69a lid 3 van de Personeelswet .

4. Aan een militaire ambtenaar kan eveneens ontslag worden verleend als hem bij onherroepelijk rechterlijke uitspraak een vrijheidsstraf of vrijheids- benemende maatregel is opgelegd.

5. Onder plichtsverzuim wordt mede verstaan wangedrag in de dienst dan wel buiten de dienst, voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor de dienstvervulling van de militaire ambtenaar of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt. Artikel 61, leden 2, 3, 5 en 6 van de Personeelswet zijn van overeenkomstige toepassing.

6. De voorgaande leden van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op het ontslag van een arbeidscontractant, voor zover in de met hem gesloten arbeidsovereenkomst niet anders is bepaald, en onverminderd de burgerrechterlijke mogelijkheden van beëindiging van het dienstverband.

Artikel 36

BESLUIT TOT ONTSLAG

1. Ontslag, anders dan wegens plichtsverzuim of op grond van een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel dan wel veroordeling tot ontslag uit de militaire dienst of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak tot ontzetting vasn het recht om bij de gewapende macht te dienen, wordt eervol verleend.

2. Een besluit tot ontslag wordt met redenen omkleedt en door middel van een afschrift ter kennis van de militaire landsdienaar gebracht.

3. Indien de ontslagene dit wenst, wordt hem, behalve het afschrift, een uittreksel uit het besluit verstrekt, waarin de overwegingen en de grond voor het ontslag niet zijn vermeld.

Artikel 37

DATUM VAN INGANG VAN ONTSLAG

1. De datum van ingang van het ontslag van een militaire landsdienaar wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van de leden 1 tot 6 van artikel 71 van de Personeelswet.

2. Het ontslag verleend op grond van een veroordeling tot ontslag uit de militaire dienst of een rechterlijke uitspraak tot ontzetting van het recht om bij de gewapende macht te dienen wordt verleend met ingang van de dag waarop de veroordeling of uitspraak onherroepelijk is geworden.

3. Artikel 4 blijft buiten toepassing.

Artikel 38

RECHTEN VAN DE ONTSLAGENE

1. Aan de eervol ontslagen militaire landsdienaar wordt, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 74 tot en met 77 van de Personeelswet, een wachtgeld toegekend.

2. Aan de militaire landsdienaar die wegens plichtsverzuim of op grond van een onherroepelijke veroordeling tot ontslag uit de militaire dienst of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak tot ontzetting van het recht om bij de gewapende macht te dienen is ontslagen, wordt ter compensatie van het tegoed aan vakantieverlof op het tijdstip van het ontslag een geldelijke uitkering 13 toegekend, welke wordt berekend op de voet van het bepaalde in artikel 50, lid 1, van de Personeelswet.

3. In geval van ontslag met toepassing van artikel 35 lid 3 is artikel 69a lid 4 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VII

RECHTEN EN PLICHTEN VAN MILITAIRE AMBTENAREN

Artikel 39

FINANCIËLE AANSPRAKEN

Ter zake van de salarissen, emolumenten en andere vergoedingen van militaire landsdienaren zijn de artikelen 28 tot en met 35 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40

VERLOF

Ter zake van de aanspraken van militaire landsdienaren op verlof zijn de artikelen 46, 47, 48, met uitzondering van lid 7, tweede volzin en lid 8, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55 en 56 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Minister optreedt als het bevoegde gezag.

Artikel 41

GENEESKUNDIGE VERZORGING

1. Militaire landsdienaren hebben volgens regelen bij staatsbesluit te stellen, recht op vrije geneeskundige behandeling en verpleging, alsmede op verstrekking van geneesmiddelen op voorschrift van een daartoe bevoegde, voor hen en hun gezin.

2. Voor de toepassing voor het bepaalde in lid 1 zijn binnen de bij resolutie te stellen grenzen heelkundige, verloskundige en tandheelkundige behandeling onder geneeskundige behandeling begrepen.

3. In geval van aansluiting van het Nationaal Leger bij het Staatsziekenfonds, zal het in de voorgaande leden gestelde worden vervangen door het bij de aansluiting aangeboden verzekeringspakket, vanwege het Staatsziekenfonds, alsmede de daarbij vast te stellen additionele medische voorzieningen.

Artikel 42

GEESTELIJKE VERZORGING Bij staatsbesluit worden regels gesteld betreffende de geestelijke verzorging binnen de militaire organisatie.

Artikel 43

PERSOONLIJKE STANDAARDUITRUSTING

1. Aan militaire landsdienaren worden, volgens bij of krachtens resolutie te stellen regels, kleding en schoeisel verstrekt of een toelage daarvoor toegekend.

2. Wapens en andere uitrustingsstukken worden van staatswege verstrekt en blijven eigendom van de Staat.

3. Aan militaire landsdienaren kan, volgens bij of krachtens staatsbesluiten te stellen regels, een dienstwoning ter beschikking worden gesteld dan wel een vergoeding voor het gemis daarvan worden verstrekt.

Artikel 44

NADERE VOORSCHRIFTEN

Door de Minister kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent:

a. compensatie, bij wege van extra vrije dagen of uren, voor overwerk en diensten verricht buiten het geldende dienstrooster, op zondagen en daarmee gelijkgestelde dagen, voor zover betreft de in die voorschriften aangewezen categorieën van militaire landsdienaren, indien niet op andere wijze vergoed;

b. beloningen voor bijzondere prestaties.

Artikel 45

ALGEMENE VERPLICHTINGEN

1. Een militaire landsdienaar is verplicht de aan zijn functie – nevenfuncties daaronder mede begrepen – verbonden werkzaamheden nauwgezet en met ijver te verrichten, de bevoegelijke aan hem met betrekking tot de dienst gegeven bevelen en opdrachten stipt en loyaal uit te voeren en zich ook overigens steeds zo te gedragen als een goed en getrouw militair ambtenaar betaamt, zulks met inachtneming van de wettelijke regels.

2. Een verhouding van meerdere tot mindere bestaat tussen militaire landsdienaren:

a. krachtens hogere militaire rang;

b. bij gelijkheid van rang, krachtens anciënniteit, doch alleen in betrekking tot dienstaangelegenheden;

c. onafhankelijk van hun rang wanneer en voor zover de één, hetzij krachtens zijn functie als bevelvoerend militair, hetzij krachtens beschikking van het bevoegde gezag, de ander onder zijn bevelen heeft.

3. De hoogste van de rangen wordt bepaald door de volgorde waarin zij in het rangen besluit Nationaal Leger zijn opgenomen.

4. Een militaire landsdienaar behoort, wanneer hij zich tot een hogere instantie wendt, de hiërarchieke weg te volgen, tenzij bij of krachtens staatsbesluit anders is bepaald.

Artikel 46

WOONVERPLICHTINGEN

1. Met betrekking tot de woonverplichtingen van militaire landsdienaren zijn de artikelen 39 en 40 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Minister optreedt als het bevoegde gezag.

2. Bij staatsbesluit kan worden voorzien in verplichte huisvesting in militaire gebouwen.

Artikel 47

DIENST- EN WERKTIJDEN

Met betrekking tot de dienst- en werktijden van militaire landsdienaren is artikel 41 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48

TUSSENTIJDSE KEURING

1. De militaire landsdienaar kan, telkens wanneer daarvoor naar het oordeel van de Minister voldoende termen aanwezig zijn, in de loop van zijn diensttijd aan een geneeskundig onderzoek worden onderworpen.

2. Blijkt bij een onderzoek als in lid 1 bedoeld, dat de betrokkene niet meer voldoet aan de eisen die met het oog op de paraatheid in lichamelijk en geestelijk opzicht als militairen moeten worden gesteld, dan wordt hij aan de actieve militaire dienst onttrokken. Indien hij wel geschikt is voor het verrichten van andere werkzaamheden, wordt hij zo mogelijk in een hem passende functie benoemd. In afwachting van zodanige benoeming kan hij op wachtgeld worden gesteld.

3. Op de duur en de hoogte van het wachtgeld, bedoeld in lid 2, zijn de algemene voorschriften omtrent wachtgeld als vervat in de Personeelswet van toepassing.

4. Bij benoeming in een functie als bedoeld in lid 2, zal inpassing geschieden bij staatsbesluit te stellen regels.

Artikel 49

GEBRUIK VAN STAATSGOEDEREN

Het is aan militaire landsdienaren verboden van aan de Staat toebehorende en voor de dienst bestemde goederen en met die bestemming onverenigbaar gebruik te maken.

Artikel 50

VERPLICHTING TOT GEHEIMHOUDING

1. Een militaire landsdienaar is verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hem in de uitoefening van zijn functie – neven functies daaronder mede begrepen – ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd.

2. De in lid 1 bedoelde verplichting bestaat niet:

a. tegenover hen aan wie de militaire landsdienaar ondergeschikt is;

b. indien en voor zover de militaire ambtenaar door of vanwege het bevoegde gezag van de verplichting is ontheven;

c. tegenover organen met rechtspraak belast.

Artikel 51

DEELNAME AAN COLLECTIEVE ACTIE

De militaire landsdienaar dient zich te onthouden van deelname aan collectieve actie.

Artikel 52

DEELNAME AAN BETOGINGEN

1. De militaire landsdienaar dient zich te onthouden van deelname aan een betoging waarvoor door het bevoegde gezag geen toestemming is verleend, van deelname in uniform aan een betoging buiten een militaire plaats en van voorgezette deelname aan een betoging terwijl redelijkerwijs is te verwachten dat ongeregeldheden zullen plaatsvinden.

2. Voor het houden van een betoging binnen een militaire plaats is de schriftelijke toestemming van de bevoegde commandant vereist.

3. De in lid 2 bedoelde toestemming kan slechts worden geweigerd in het belang van het ongestoorde verloop van de dienst.

Artikel 53

DEELNAME AAN VERGADERINGEN

1. De militaire landsdienaar dient zich te onthouden van deelname aan een vergadering, die gericht is op ondermijning van het regeringsgezag of het aanzetten tot enig strafbaar feit, dan wel indien redelijkerwijs is te verwachten dat ongeregeldheden zullen plaatsvinden.

2. De miliatire landsdienaar dient zich te onthouden van deelname aan een vergadering binnen een militaire plaats, die niet tot de gewone dienstvervulling kan worden gerekend of waarvoor de bevoegde commandant geen schriftelijke toestemming heeft verleend.

3. De militaire landsdienaar dient zich te onthouden van deelname in uniform aan een openbare politieke bijeenkomst.

4. De in lid 2 bedoelde toestemming kan slechts worden geweigerd in het algemeen belang en in belang van het ongestoorde verloop van de dienst.

Artikel 54

DEELNAME AAN VERENIGINGEN

De militaire landsdienaar die lid is van een politieke vereniging als bedoeld in de wet op de politieke verenigingen is het niet toegestaan te fungeren als bestuurslid of woordvoerder van die vereniging.

Artikel 55

MENINGSUITING

De militaire landsdienaar dient zich te onthouden van schriftelijke of mondelinge meningsuitingen die gericht zijn op ondermijning van het regeringsgezag, het aanzetten tot enig strafbaar feit of verstoring van het werkverband waartoe hij behoort, alsmede van het verspreiden van geschriften die zodanige meningsuiting bevatten.

Artikel 56

SANCTIES

1. Behoudens ontslag kunnen bij plichtsverzuim de volgende sancties worden opgelegd:

a. betuiging van ontevredenheid;

b. berisping;

c. schorsing voor de periode van ten hoogste drie maanden;

d. degradatie, bestaande uit verlaging van rang.

2. Indien bij het opleggen van een sanctie is bepaald dat deze onder zekere voorwaarden niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan daarnaast een andere sanctie worden opgelegd.

Artikel 62, lid 4 van de Personeelswet is van overeenkomstige toepassing.

3. Bij de toepassing van sancties zijn de artikelen 63, 64 en 65 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VIII

RECHTSMIDDELEN

Artikel 57

BEKLAG BINNEN DE ADMINISTRATIE

Een besluit rakende de toepassing van deze wet is vatbaar voor beklag overeenkomstig het bepaalde in artikel 78 van de Personeelswet.

Artikel 58

BEVOEGDHEID VAN DE BURGERLIJKE RECHTER IN MILITAIRE AMBTENARENZAKEN

De bevoegdheid van de burgerlijke rechter in ambtenarenzaken zoals vastgelegd in de artikelen 79 tot en met 83 van de Personeelswet strekt zich mede uit tot militaire ambtenarenzaken.

HOOFDSTUK IX

OVERGANGS – EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 59

ALGEMENE OVERGANGSBEPALINGEN

1. Bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet vinden geen toepassing op de gevolgen van een vóór het tijdstip van het inwerkingtreden reeds genomen besluit of van landswege verrichte handeling voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.

2. Bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet vinden geen toepassing ten aanzien van een militaire landsdienaar wiens dienstverband is aangevangen vóór het tijdstip van het in werking treden, indien er voor zover die toepassing voor hem nadelig zou zijn.

3. Behoudens de voorgaande leden van dit artikel vinden bestanden algemene of bijzondere voorschriften, betrekking hebbende op de rechtspositie van landsdienaren, geen toepassing, indien en voor zover zij afwijken van deze wet.

Artikel 60

OVERGANGSREGELING VOOR AANGEVANGEN DIENSTVERBAND

1. Aanstellingen, verleend vóór het tijdstip van het in werking treden van artikel 14, worden, indien zij niet in overeenstemming zijn met deze wet, daarmede alsnog in overeenstemming gebracht – voor zover zulks met eerbiediging van verkregen rechten mogelijk is – bij de eerstvolgende mutatie in het dienstverband van de betrokken ambtenaar.

2. Voor de toepassing van het eerste lid worden onder mutaties in het dienstverband alleen verstaan; de aanwijzing van een andere standplaats, de benoeming in een andere functie en een wijziging van rang; alsmede een niet periodieke verhoging of een verlaging van salaris, anders dan krachtens een algemeen werkende regeling.

3. Het tijdelijk dienstverband van militaire ambtenaren die zijn aangesteld voor het tijdstip van het in werking treden van deze wet wordt geacht te zijn aangegaan op grond van deze wet.

4. Arbeidsovereenkomsten met militaire arbeidscontractanten welke door de Staat zijn gesloten vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet worden geacht te zijn gesloten op grond van deze wet.

Artikel 61

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR TUCHTSTRAFFEN, SCHORSING EN ONTSLAG

1. De tenuitvoerlegging van een opgelegde tuchtstraf blijft achterwege, voor zover zij in strijd zou zijn met een na de oplegging in werking getreden voorschrift van deze wet.

2. Een schorsing wordt niet voortgezet na afloop van de maximumtermijn welke daarvóór is gesteld bij een na het schorsingsbesluit in werking getreden voorschrift van deze wet.

3. Een besluit tot schorsing of ontslag waaraan nog geen volledige uitvoering is gegeven, wordt geacht niet te zijn genomen, indien het in strijd is met een inmiddels in werking getreden voorschrift van deze wet.

Artikel 62

VOORLOPIGE HANDHAVING VAN BESTAANDE VOORSCHRIFTEN

Bestaande voorschriften omtrent onderwerpen waarin, op grond van deze wet, bij of krachtens staatsbesluit kan of moet worden voorzien, blijven van kracht tot het tijdstip waarop zij door het daartoe bevoegde gezag buiten werking worden gesteld voor zover zij niet in strijd met deze wet zijn.

Artikel 63-1

1. Deze wet kan worden aangehaald als “Wet rechtspositie militairen”.

2. Zij wordt aangekondigd in het Staatsblad van de Republiek Suriname en treedt in werking op een nader door de President te bepalen tijdstip. 1 I.w.t. 25 juli 1996 (S.B. 1996 no. 35).