Wet Sociaal-Economische Raad
WET van 3 maart 2004, houdende instelling van de Sociaal Economische Raad
Onderwerp Staats en administratiefrechtelijk Gepubliceerd 03/03/2004 Staatsblad S.B. 2004 no. 41 PDF Wet Sociaal-Economische Raad
<< Terug naar overzicht
WET van 3 maart 2004, houdende instelling van de Sociaal Economische Raad
(Wet Sociaal Economische Raad) (S.B. 2004 no. 41).
BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. de President: de President van de Republiek Suriname;
b. de Regering: de Regering van de Republiek Suriname;
c. de Minister: de Minister van Planning en Ontwikkelingssamenwerking;
d. de Raad: de Sociaal Economische Raad zoals bedoeld in artikel 2;
e. organisaties van ondernemers: de in artikel 4 genoemde algemeen erkende representatieve organisaties van ondernemers;
f. organisaties van werknemers: de in artikel 4 genoemde algemeen erkende representatieve organisaties van werknemers.
ZETEL EN TAAK
Artikel 2
Er is een Sociaal Economische Raad, gevestigd te Paramaribo. De Raad is rechtspersoon.
Artikel 3
De Raad heeft tot taak de Regering te adviseren omtrent:
a. een goede afstemming van bij het sociaal-economisch beleid betrokken belangen van overheid en maatschappelijke groepen gericht op economische stabiliteit en sociale rust;
b. een goede maatschappelijke werkzaamheid en een duurzame ontwikkeling van het sociaal-economisch leven en van daarbij betrokken maatschappelijke groepen gericht op sociale rechtvaardigheid en economische groei.
Artikel 4
1. De Raad bestaat uit dertien leden, die door de President worden benoemd, waarvan vijf met inachtneming van een voordracht van de Regering, vier met inachtneming van een voordracht van algemeen erkende representatieve organisaties van ondernemers en vier met inachtneming van een voordracht van algemeen erkende representatieve organisaties van werknemers.
2. Voor elk lid kan tevens een plaatsvervanger worden benoemd.
3. De leden en plaatsvervangende leden kunnen te allen tijde door de President worden ontheven met dien verstande dat degenen die op voordracht zijn benoemd
1
zullen worden ontheven op grond van een voordracht van dezelfde organisaties die hen voor benoeming hebben voorgedragen.
4. Regelen betreffende representativiteit worden vastgesteld bij Staatsbesluit.
Artikel 5
1. Alleen ingezetenen van Suriname die de Surinaamse nationaliteit bezitten kunnen leden en plaatsvervangende leden van de Raad zijn.
2. Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van de Raad zijn onverenigbaar met het lidmaatschap van de Regering, De Nationale Assemblée, de Staatsraad en de Rechterlijke Macht.
3. Van het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap zijn uitgesloten zij die zijn ontzet uit het recht ambten of bepaalde ambten te bekleden, dan wel bepaalde beroepen of functies uit te oefenen.
Artikel 6
1. De leden van de Raad en hun plaatsvervangers treden om de twee jaren tegelijk af en kunnen terstond opnieuw worden benoemd.
2. De leden van de Raad en hun plaatsvervangers kunnen te allen tijde op eigen verzoek worden ontheven door een schriftelijk kennisgeving aan de voorzitter van de Raad.
3. Degene, die tot lid of plaatsvervangend lid is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.
Artikel 7
De leden van de Raad en hun plaatsvervangers genieten een vergoeding volgens regels bij staatsbesluit vast te stellen.
Artikel 8
1. De voorzitter van de Raad wordt, op voordracht van de Raad door de President benoemd, uit de door hem met in achtneming van een voordracht van de Regering benoemde leden.
2. De voorzitter kan door de President, na de Raad te hebben gehoord, worden geschorst en ontheven.
2
Artikel 9
1. De voorzitter heeft twee door de Raad uit zijn midden gekozen plaatsvervangers waarvan één afkomstig is uit de door de organisaties van ondernemers en één uit de door de organisaties van werknemers voorgedragen leden. Zij nemen bij ontstentenis van de voorzitter bij toerbeurt voor hem waar.
2. De plaatsvervangende voorzitters kunnen in die hoedanigheid door de Raad worden geschorst en ontheven.
Artikel 10
1. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters worden telkens voor ten hoogste twee jaren benoemd en zijn terstond herbenoembaar.
2. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters kunnen te allen tijde op eigen verzoek als zodanig worden ontheven door een schriftelijke kennisgeving aan de President respectievelijk aan de voorzitter.
Artikel 11
Artikel 7 is ten aanzien van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12
1. Er is een dagelijks bestuur waarvan de voorzitter van de Raad lid en voorzitter is en de plaatsvervangende voorzitters, leden.
2. Het dagelijks bestuur vertegenwoordigt de Raad in en buiten rechte.
Artikel 13
1. De Raad heeft een secretariaat dat bestaat uit een secretaris en ander personeel.
2. De secretaris en het overig personeel worden in dienst genomen en kunnen worden ontheven door het dagelijks bestuur.
Artikel 14
1. De Raad heeft vaste commissies waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben.
2. Er zijn ten minste drie vaste commissies belast met werkzaamheden die de economische aspecten van het sociaal-economisch leven bestrijken en ten minste
3
drie vaste commissies belast met werkzaamheden die de sociale aspecten van het sociaal-economisch leven bestrijken.
3. Elke vaste commissie heeft ten minste vijf en ten hoogste negen leden waarvan ten minste een lid door de Raad wordt benoemd uit elk van de die ingevolge artikel 4 benoemde groepen van leden van de Raad.
4. De Raad wijst een van haar leden die zitting heeft in de vaste commissie aan als voorzitter.
5. In de vaste commissies voor sociale aangelegenheden worden ten minste twee leden door de Raad benoemd op voordracht van overkoepelende organisaties van maatschappelijke doelgroepen.
6. De Raad is te allen tijde bevoegd leden van de vaste commissies te vervangen; voor zover het betreft leden benoemd op voordracht van overkoepelende organisaties van maatschappelijke doelgroepen geschiedt vervanging op voordracht van de desbetreffende organisaties.
Artikel 15
Artikel 7 is ten aanzien van personen buiten de Raad die in de vaste commissies zitting hebben van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16
De Raad kan incidentele commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, instellen ter voorbereiding of anderszins in verband met door hem uit te brengen adviezen.
WERKWIJZE
Artikel 17
1. De Raad vergadert slechts indien meer dan de helft van de zittinghebbende leden is opgekomen.
2. Nadat tweemaal tot een vergadering is opgeroepen zonder dat meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen, wordt de daarna uitgeschreven vergadering gehouden, ongeacht het aantal opgekomen leden.
Artikel 18
De leden van de Raad zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergaderingen hebben gezegd of daar schriftelijk hebben overgelegd.
4
Artikel 19
De leden van de Raad stemmen zonder last; ieder lid kan één stem uitbrengen.
Artikel 20
1. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping, over personen bij gesloten en ongetekende briefjes gestemd.
2. Indien bij het nemen van een besluit over een zaak geen der leden stemming vraagt, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.
Artikel 21
1. Een stemming is nietig indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aan de stemming heeft deelgenomen.
2. Bij stemming over personen worden leden, die blanco briefjes hebben ingeleverd, voor de toepassing van dit artikel geacht aan de stemming te hebben deelgenomen.
3. In geval van een nietige stemming vindt in een volgende vergadering herstemming plaats. Deze is geldig, ongeacht het aantal leden, dat aan de stemming heeft deelgenomen.
4. Een stemming, gehouden in een vergadering als bedoeld in het tweede lid van artikel 17 is geldig, ongeacht het aantal leden, dat aan de stemming heeft deelgenomen.
Artikel 22
Voor het tot stand komen van een besluit is de meerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht.
Artikel 23
1. Bij staking van stemmen in een voltallige vergadering wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
2. Bij staking van stemmen in een andere dan een voltallige vergadering wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. Indien de stemmen dan opnieuw staken, is het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing.
5
Artikel 24
De artikelen 17 tot en met 23 zijn van overeenkomstige toepassing op het dagelijks bestuur, de vaste commissies en de incidentele commissies.
Artikel 25
Indien daartoe uitgenodigd is de Regering bevoegd de door de Raad en de commissies te houden vergaderingen bij te wonen en zich daarin door één of meer door hen aan te wijzen personen te doen bijstaan, dan wel zich daarin door één of meer zodanige personen te doen vertegenwoordigen. Zowel de Regering als haar vertegenwoordigers hebben het recht om in deze vergaderingen het woord te voeren.
Artikel 26
1. De Raad is bevoegd tot het opvragen van informatie bij alle overheidsinstellingen, die gehouden zijn de gevraagde informatie te verstrekken, behoudens de beperkingen bij wet.
2. De Raad vraagt aan derden de adviezen, welke hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft.
Artikel 27
De Raad stelt nadere regelen met betrekking tot zijn werkwijze vast in een Reglement van Orde.
VERVULLING VAN DE TAAK
Artikel 28
1. De Raad adviseert op schriftelijk verzoek van de Regering of van De Nationale Assemblee en kan de Regering uit eigen beweging adviseren over de uitvoering van deze wet en andere aangelegenheden van sociale en economische aard.
2. Adviezen van de Raad uitgebracht op verzoek van de Regering hebben het karakter van een algemeen advies, consultatief overleg of een voorstel voor een sociaal akkoord.
3. Adviezen uitgebracht op verzoek van De Nationale Assemblee of op eigen initiatief van de Raad hebben uitsluitend het karakter van een algemeen advies.
4. Het onderwerp van een algemeen advies is een algemene beleidsvraag, het onderwerp van consultatief overleg is een specifieke beleidsvraag en het onderwerp van een voorstel voor een sociaal akkoord een algemene of specifieke beleidsvraag betreffende arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid.
6
Artikel 29
Bij het raadplegen van de Raad, geeft de Regering daarbij aan of met dit verzoek een algemeen advies, consultatief overleg of een voorstel voor een sociaal akkoord wordt beoogd en binnen welke termijn dit wordt tegemoet gezien.
Artikel 30
1. De adviezen van de Raad en zijn commissies worden opgesteld met inachtneming van de besluiten van de vergadering.
2. In de adviezen wordt van afwijkende meningen van de minderheid desverlangd melding gemaakt.
3. De leden zijn bevoegd minderheidsnota’s bij het advies te voegen, indien zij in de vergadering, waarin het uit te brengen advies werd behandeld hun mening hebben verdedigd. Een minderheidsnota dient een weerspiegeling te zijn van hetgeen ter vergadering door het lid werd verdedigd.
Artikel 31
Adviezen die een algemene of specifieke beleidsvraag omtrent arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid tot onderwerp hebben en tot stand komen met volledige instemming van de meerderheid van de groep leden voor benoeming voorgedragen door organisaties van ondernemers, de meerderheid van de groep leden voor benoeming voorgedragen door organisaties van werknemers en de meerderheid van de groep leden benoemd door de President met inachtneming van een voordracht van de Regering, dragen het karakter van een voorstel voor een sociaal akkoord.
Artikel 32
Adviezen van de Raad die het karakter hebben van een algemeen advies of een voorstel voor een sociaal akkoord worden veertien dagen nadat ze zijn ontvangen door de Regering, door de Raad openbaar gemaakt.
GELDMIDDELEN
Artikel 33
Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks vóór 1 juli aan de Raad een begroting van de inkomsten en uitgaven in het komende jaar aan, vergezeld van de nodige toelichting en bescheiden.
Artikel 34
De begroting wordt vastgesteld door de Raad en behoeft de goedkeuring van de Minister.
7
Artikel 35
1. De door de Raad vastgestelde begroting wordt aan de Minister vóór 1 augustus ter goedkeuring aangeboden.
2. Indien zij niet voor de aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen is goedgekeurd, is de Raad gemachtigd uitgaven te doen uit die posten, alsmede die inkomsten te innen, waartegen door de Minister geen bedenkingen zijn geopperd.
Artikel 36
1. Het dagelijks bestuur beheert het vermogen en de inkomsten en uitgaven van de Raad.
2. Het dagelijks bestuur doet aan de Raad rekening en verantwoording van het beheer over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de rekening der inkomsten en uitgaven.
Artikel 37
De middelen tot dekking van de bij begroting toegestane uitgaven worden voor de helft verkregen door opcenten te heffen op de bedragen die krachtens artikel 19 van de Handelsregisterwet verschuldigd zijn en voor de helft uit staatskas.
Artikel 38
De Raad stelt jaarlijks het aantal opcenten, als bedoeld bij het voorgaande artikel vast. De Kamer van Koophandel en Fabrieken int deze opcenten voor de Raad tegelijk met en op dezelfde grondslag en dezelfde wijze als de krachtens artikel 19 van de Handelsregisterwet verschuldigde bedragen.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 39
De Raad brengt jaarlijks vóór 1 april aan de Minister verslag uit omtrent zijn werkzaamheden en die van de vaste commissies en de incidentele commissies verricht in het afgelopen jaar.
Artikel 40
Onverminderd de bepalingen van deze wet, waarin een staatsbesluit is voorgeschreven, kunnen ter uitvoering van de in deze wet geregelde onderwerpen, tenzij de regeling daarvan aan de wet is voorbehouden, nadere regels bij of krachtens staatsbesluit worden vastgesteld.
8
Artikel 41
Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
Artikel 42
1. Deze wet kan worden aangehaald als Wet Sociaal-Economische Raad.
2. Zij wordt in het Staatsblad van de Republiek Suriname afgekondigd.
3. Zij treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar afkondiging.
4. De Minister van Planning en Ontwikkelingssamenwerking is belast met de uitvoering van deze wet.
9