Wetboek Militaire Strafrechtspleging
WET van 24 november 1975, houdende vaststelling van regelen m.b.t. de Militaire Strafrechtspleging
Onderwerp
Militair Gepubliceerd
24/11/1975 Staatsblad
S.B. 1975 no. 175 PDF
Wetboek Militaire Strafrechtspleging
<< Terug naar overzicht
WET van 24 november 1975, houdende vaststelling van regelen m.b.t. de Militaire Strafrechtspleging (S.B. 1975 no. 175, gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1980 no. 119, S.B. 1982 no. 27, S.B. 1983 no. 112, S.B. 1984 no. 83, S.B. 1994 no. 107.
TITEL I
AANVULLEND KARAKTER VAN DE MILITAIRE STRAFRECHTSPLEGING
Artikel 1
Bij de toepassing van deze wet zijn de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, behoudens de afwijkingen bij de wet vastgesteld.
TITEL II
OPENBAAR MINISTERIE EN RAADSMAN
Artikel 2-1
1. De taak van het openbaar Ministerie wordt in de militaire strafvordering uitgeoefend door de Auditeur-Militair of diens plaatsvervanger , welke lid dienen te zijn van het Openbaar Ministerie bij de gewone rechterlijke macht.
2. De Auditeur-Militair en zijn plaatsvervanger worden benoemd door de Minister belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden, na overleg met de Minister belast met zorg voor de defensie-aangelegenheden en na de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie te hebben gehoord.
3. De auditeur-militair en zijn plaatsvervanger dienen tenminste de hoedanigheid van Meester in de rechten te bezitten met de nodige kennis en/of ervaring op het gebied van de Militaire Strafrechtspleging.
Artikel 3
Als raadsman kunnen in de militaire strafvordering tevens fungeren officieren die geen lid van de krijgsraad zijn.
Artikel 4-2
Toevoeging van een raadsman geschiedt door de president van de krijgsraad of wanneer het een officier betreft door de militair die met het oppercommando over het Nationaal Leger is belast op verzoek van die president.
Artikel 5
1. Aan de verdachte wordt, indien hij daarom verzoekt, een raadsman toegevoegd in de volgende gevallen:
1o indien hij nog niet naar de militaire rechter is verwezen en zich in voorlopige hechtenis bevindt;
2o indien hij naar de militaire rechter is verwezen.
2. Indien de verdachte in de in lid 1 bedoelde omstandigheden komt te verkeren, wordt hem de bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken, meegedeeld.
TITEL III
VOORLOPIG ARREST, VERVOLGING EN RECHTER-COMMISSARIS
Artikel 6-3
1. Elke officier en onderofficier is bevoegd een militair van lagere rang, die wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit, voorlopig arrest aan te zeggen, indien de omstandigheden onmiddellijke vrijheidsbeneming vorderen.
2. Van het gepleegde feit en het opgelegde arrest wordt zo spoedig mogelijk melding gemaakt aan de militair die met het oppercommando over het Nationaal Leger is belast, alsmede in artikel 9, aanhef en onder b, bedoelde militaire officier.
Artikel 7
1. Het voorlopige arrest duurt niet langer dan twee maal 24 uren, behoudens verlenging ingevolge artikel 8 op last van de in artikel 6 lid 2 genoemde functionaris.
2. Indien de in artikel 6 lid 2 genoemde functionaris niet binnen twee maal 24 uren van de zaak heeft kennis genomen, kan zijn plaatsvervanger het arrest telkens - doch ten hoogste drie maal - met 24 uren verlengen.
Artikel 8
Na kennismaking van de melding bedoeld in artikel 6 lid 2 kan de daar genoemde functionaris bevelen dat de verdachte op de in het Wetboek van Strafvordering gestelde gronden in voorlopige arrest wordt gehouden:
1 o in geval van een misdrijf strafbaar gesteld in het Wetboek van Militair Strafrecht dan wel in het oorlogsrecht;
2 o in geval van een strafbaar feit waarvoor ingevolge het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten.
Artikel 9-4
Ten aanzien van het voorlopig arrest zijn voor het overige de bepalingen omtrent de inbewaringstelling van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij de functie van vervolgingsambtenaar wordt uitgeoefend door de Auditeur-Militair en die van de hulp-officier door:
a. de militair die met het oppercommando over het Nationaal Leger is belast;
b. de militaire officieren, daartoe door de Minister belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden bij beschikking aangewezen, op voordracht van de Minister belast met de zorg voor defensie aangelegenheden en gehoord de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname.
Artikel 10-5
1. De verdachte van een strafbaar feit wordt voor de militaire rechter gedagvaard indien de Auditeur-Militair of de militair die met het oppercommando over het Nationaal Leger is belast of zij beiden dit noodzakelijk achten.
2. Zowel de Minister belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden als de Minister belast met de zorg voor defensie aangelegenheden kan opdracht geven een verdachte voor de militaire rechter te vervolgen.
Artikel 11
1. Het Hof van Justitie benoemt, gehoord de Procureur- Generaal, één of meer van zijn leden of leden-plaatsvervanger tot rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de militaire rechter.
2. De president van de krijgsraad kan een militair lid opdragen de rechter –commissaris bijstand te verlenen bij zijn onderzoek. Bedoeld lid mag geen zitting hebben in de krijgsraad die over de betreffende zaak heeft te veroordelen.
TITEL IV
BEVOEGDHEID EN SAMENSTELLING VAN KRIJGSRAAD EN
MILITAIRE POLITIERECHTER EN HOGER BEROEP
Artikel 12
De militaire rechter neemt in eerste aanleg, behoudens de uitzonderingen bij de wet gemaakt, bij uitsluiting kennis van:
1 o strafbare feiten begaan door Surinaamse militairen;
2 o strafbare feiten begaan door hen die ten aanzien van zodanige feiten bij of krachtens de wet met Surinaamse militairen zijn gelijkgesteld.
Artikel 13-6
De militaire rechter neemt in tijd van oorlog bovendien in eerste aanleg kennis van:
1 o strafbare feiten begaan door burgers die bij het Nationaal Leger in dienstbetrekking zijn of deze met toestemming van de militaire overheid vergezellen of volgen;
2 o strafbare feiten begaan door burgers, wanneer de burgerlijke rechter, die volgens de wet in eerste instantie had moeten rechtspreken, daartoe niet in staat is.
3 o strafbare feiten door wie ook begaan op door de Surinaamse strijdkrachten bezet vijandelijk gebied, indien enig Surinaams belang daardoor is of kan worden geschaad.
Artikel 14
De militaire rechter neemt, behoudens in de gevallen van artikel 13 onder 2o en 3o, geen kennis van strafbare feiten begaan door ministers, onderministers of leden van het parlement.
Artikel 15-7
1. De militaire rechter neemt, tenzij het feiten betreft die zijn strafbaar gesteld in het Wetboek van Militair Strafrecht, gen kennis van strafbare feiten begaan op het grondgebied van Suriname door een aan de rechtsmacht van de militaire rechter onderworpen persoon in deelneming met iemand die niet valt onder die rechtsmacht.
2. Indien echter een of meer der verdachten niet tot de krijgsmacht behoort en in deelneming met de hoofdverdachte één of meer strafbare feit(en) heeft/hebben begaan, zal de Procureur-Generaal beslissen of de berechting van dit/deze strafbare feit(en) aan de rechtsmacht van de militaire rechter wordt onderworpen.
3. Indien door meer dan één persoon, al dan niet tezamen, verschillende strafbare feiten zijn begaan, die in zodanig verband tot elkaar staan, dat de behandeling door één gerecht gewenst wordt veroordeeld, worden deze feiten voor de toepassing van het eerste en tweede lid geacht in deelneming te zijn begaan.
Artikel 16
Als militaire rechter fungeren:
1o een meervoudige kamer: de krijgsraad;
2o een enkelvoudige kamer: de militaire politierechter.
Artikel 17-8
1. De krijgsraad houdt zitting met een president, en twee leden.
2. Het Hof van Justitie benoemt, na overleg met de Ministers belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden en defensie aangelegenheden, na de Procureur-Generaal te hebben gehoord, één van zijn leden tot President van de Krijgsraad.
3. De Minister belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden benoemt, op voordracht van de Minister belast met de zorg voor defensieaangelegenheden, officieren of eervol ontslagen officieren van het Nationaal Leger tot leden van de Krijgsraad.
Artikel 17-a9
Vervallen.
Artikel 18
De officieren-leden van de Krijgsraad legen in handen van de president de voor de leden der rechterlijke macht voorgeschreven eden (beloften) af.
Artikel 19
De officieren-leden van de krijgsraad zullen in de regel tenminste een jaar deze functie blijven vervullen.
Artikel 20-10
1. Wanneer een officier voor de krijgsraad moet terechtstaan, zullen voor de behandeling van die zaak de leden van lagere rang of anciënniteit dan de verdachte worden vervangen door officieren van hogere rang of anciënniteit.
2. Voorzover de in het eerste lid bedoelde leden niet beschikbaar zijn, worden op verzoek van de President van de Krijgsraad, leden van het Hof van Justitie als zodanig, of de militaire deskundigen als lid-plaatsvervanger, aangewezen door de President van dat Hof.
Artikel 21
De bepalingen van het reglement op de inrichting en de samenstelling van de Surinaamse Rechterlijke Macht omtrent hoofdelijke aanvraag, stemming, het nemen van besluiten en het raadkamergeheim zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 22
De bepalingen omtrent bloed- en aanverwantschap van het reglement op de inrichting en de samenstelling van de Surinaamse Rechterlijke Macht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23
De functie van Militair politierechter wordt vervuld door de president van de krijgsraad.
Artikel 24-11
De Griffie van de Kantongerechten fungeert tevens als Griffie van de militaire rechter.
Artikel 25
1. De militaire politierechter neemt kennis van alle overtredingen behoudens die genoemd in het Wetboek van Militair Strafrecht.
2. De krijgsraad neemt kennis van alle misdrijven en de overtredingen genoemd in het Wetboek van Militaire Strafrecht.
Artikel 26-12
1. Tegen een door de militaire rechter gewezen vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie.
2. Bij de behandeling van de zaak in hoger beroep zal het Hof van Justitie alsdan zijn samengesteld uit:
c. de President van het Hof van Justitie en één lid of een lid-plaatsvervanger van het Hof, door de President van het Hof van het Hof van Justitie aan te wijzen of twee leden van het Hof van Justitie door de President van dat Hof aan te wijzen, waarvan één als President zal optreden.
d. één militaire deskundige, als lid-plaatsvervanger van het Hof van Justitie.
3. Door de Minister belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden op voordracht van de Minister belast met de zorg voor defensie aangelegenheden worden drie militaire deskundigen als leden-plaatsvervanger van het Hof van Justitie aangewezen, ter benoeming alszodanig door de President van de Republiek Suriname.
4. Bij het doen van de in het vorige lid bedoelde aanwijzing zal de Minister belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden op voordracht van de Minister belast met de zorg voor defensie aangelegenheden aangeven, welke militaire deskundige vast in het Hof van Justitie zitting zal nemen, terwijl bij afwezigheid of onstentenis van deze deskundige de aanwijzing van de overige twee door de President van het Hof van Justitie zal geschieden, om zitting te nemen in het Hof, als hiervoren in lid 2 onder b aangegeven.
5. De militaire deskundige als lid-plaatsvervanger van het Hof van Justitie dient ten minste de leeftijd van 30 jaren te hebben bereikt, met bij voorkeur kennis van het militair recht.
Artikel 26-a13
De vergoeding van de President, de leden, de plaatsvervangende leden, de griffier en de ambtenaar van het Openbaar-Ministerie wordt bij staatsbesluit geregeld.
TITEL BEWIJSBEPALINGEN
Artikel 27
De afzonderlijke getuigenis van een militaire meerdere of gewezen meerdere betreffende een strafbaar feit genoemd in Titel V van het tweede boek en Titel II van het derde boek van het Wetboek van Militair Strafrecht kan een volledig bewijs van schuld opleveren.
Artikel 28
De schildwacht die zich beroept op een grond welke overeenkomstig één van de artikelen 65-68 van het Wetboek van Strafrecht de strafbaarheid van een door hem als zodanig gepleegd misdrijf zou uitsluiten, wordt geacht rechtmatig te hebben gehandeld tot dat het tegendeel aannemelijk is gemaakt.
TITEL VI
BEHANDELING VAN HET BEROEP TEGEN
TUCHTRECHTELIJKE STRAFFEN
Artikel 29
In het geval een tuchtrechtelijk gestrafte krachtens de artikelen 49 en 50 van de Wet Militair Tuchtrecht in beroep is gekomen, onderzoekt de krijgsraad de betreffende zaak zo spoedig mogelijk in haar geheel.
Artikel 30
De officier die in eerste aanleg als tuchtrechtelijk strafoplegger dn wel als beklagmeerdere fungeerde zal geen zitting hebben in de krijgsraad, die over het beroep heeft te oordelen.
Artikel 31
De tuchtrechtelijk gestrafte heeft het recht zich in het beroep dor een raadsman te doen bijstaan.
Artikel 32
De krijgsraad zal de tuchtrechtelijk gestrafte en indien hij zulks nodig oordeelt de in artikel 43 lid 1 van de Wet Militair Tuchtrecht bedoelde meerdere, de strafoplegger in eerste aanleg en voorts de door hen opgegeven of andere getuigen en deskundigen zo mogelijk in persoon ondervragen of door een rechter-commissaris doen ondervragen.
Artikel 33
1. De krijgsraad bevestigt de strafoplegging hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de omschrijving van de strafreden of doet zelf recht met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de strafoplegging, met dien verstande dat de straf niet kan worden verzwaard.
2. Het door de klager ten onrechte geleden nadeel zal zoveel mogelijk worden hersteld.
Artikel 34
1. De beslissing wordt bij een met redenen omklede beschikking genomen en in het openbaar uitgesproken.
2. Een afschrift van de beschikking wordt gezonden aan de klager, aan de in artikel 43 lid 1 van de Wet Militair Tuchtrecht bedoelde meerdere en aan de strafoplegger.
TITEL VII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 35
Voorzover aan opsporingsambtenaren ingevolge de wet bevoegdheden toekomen in verband met het opsporen van geiten, waarvan de militaire rechter kennis neemt, kunnen zij deze bevoegdheden, onverminderd de bepalingen in het volkenrecht erkend, buiten Suriname uitoefenen.
Artikel 36
Omtrent de in deze wet geregelde onderwerpen kunnen bij of krachtens staatsbesluit aanvullende voorschriften worden vastgesteld.
Artikel 37
1. Deze wet treedt in werking op het tijdstip van beëindiging voor Suriname van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
2. Zij kan worden aangehaald als” Wetboek Militaire Strafrechtspleging”.
ADDITIONELE ARTIKELEN
Artikel I
Voor de toepassing van deze wet worden onder eervol ontslagen officieren der Surinaamse strijdkrachten mede begrepen eervol ontslagen officieren van d strijdkrachten van het Koninkrijk der Nederlanden voorzover zij daarbij vóór de Surinaamse onafhankelijkheid in dienst waren en de Surinaamse nationaliteit bezitten.
Artikel II
Bij de Surinaamse onafhankelijk wording worden de zaken, betreffende personen die alsdan onder de rechtsmacht van de Surinaamse militaire rechter vallen, in stand waarin zij zich bevinden overgenomen door de Surinaamse autoriteiten genoemd in deze wet.
Artikel III
De bepalingen van het Wetboek van Militaire Strafrecht omtrent strafverzwaring in geval van herhaling van misdrijven zijn ook toepasselijk indien de vroegere veroordeling wegens een soortgelijke feit plaats vond onder de gelding van de wetgeving van voor de Surinaamse onafhankelijkheid.
WET MILITAIRE STRAFRECHTSPLEGING
INHOUDSOPGAVE
Titel I Aanvullend karakter van de militaire strafrechtspleging.
Titel II Openbaar ministerie en raadsman.
Titel III Voorlopig arrest, vervolging en rechter-commissaris.
Titel IV Bevoegdheid en samenstelling van krijgsraad en
militaire politierechters en hoger beroep.
Titel V Bewijsbepalingen.
Titel VI Behandeling van het beroep tegen tuchtrechtelijke straffen.
Titel VII Slotbepalingen.
Additionele artikelen.
1 Gew. bij S.B. 1982 no. 27, S.B. 1984 no. 83, S.B. 1994 no. 107.
2 Gew. bij S.B. 1984 no. 83.
3 Gew. bij S.B. 1984 no. 83, S.B. 1994 no. 107.
4 Gew. bij S.B. 1984 no. 83, S.B. 1994 no. 107.
5 Gew. bij S.B. 1984 no. 83, S.B. 1994 no. 107.
6 Gew. bij S.B. 1984 no. 83.
7 Gew. bij S.B. 1984 no. 83.
8 Gew. bij S.B. 1982 no. 27, S.B. 1984 no. 83, S.B. 1994 no. 107.
9 Ingev. Bij S.B. 1982 no. 27; Vervallen bij S.B. 1984 no. 83.
10 Gew. bij S.B. 1982 no. 27, S.B. 1983 no. 112.
11 Gew. bij S.B. 1982 no. 27, S.B. 1984 no. 83.
12 Ingev. bij S.B. 1983 no. 112; gew. bij S.B. 1994 no. 107.
13 Ingev. Bij S.B. 1983 no. 112.